Op dit moment is dit een onafgemaakt verhaal, maar wat ik heb wilde ik graag delen. Ik hoop hier nog een einde voor te kunnen maken, want er zijn veel mogelijkheden voor dit verhaal.
***
Ze staat daar. Ze vraagt zich niet af wie ze wis of waar ze wis. Ze weet het niet, maar ze kan haar hoofd er niet toe brengen om zulke vragen te beantwoorden.
Het is aangenaam warm in de verlichte wachtruimte. Wachtruimte? Van wat? De vragen drijven alweer weg voordat ze goed en wel waren opgekomen.
Ze kijkt om zich heen en neemt de kamer in haar op. De gladde muren zijn wit, de balken en de schuifdeuren voor haar zijnen beige. Er staan twee mannen met lange witte jassen voor haar, bij de schuifdeuren en nog eentje verderop in de kamer, kijkend op zijn notitieblok.
Ze draait haar hoofd om de rest van de kamer te bekijken. Rechts van haar ziet ze een computergestuurde informatiebalk, een zwarte doos die met zijn rode cijfers een nummer laat zien. Haar nummer, weet ze. Verder ziet ze een bruine bankstel met een tafeltje ervoor en een potplant in de hoek.
Achter haar is een glazen deur, en achter die deur staat een vierde man in een lange witte jas. De hoek om is nog zo’n dubbele glazen deur, weet ze. De buitendeur.
Het donkergele tapijt voelt zacht aan haar blote voeten. Een seconde verwondert ze zich over haar blote voeten en de grijze kleren die ze draagt. Ze kan zich niet herinneren dat ze zulke kleren heeft en ze vraagt zich af waarom ze geen schoenen draagt. Maar ook deze gedachten drijven snel weg en ze maakt zich er al snel geen zorgen meer over.
Ze hoort een schuivend geluid en kijkt op naar de deur voor haar. Er komen twee mensen in lange witte jassen binnen. Een oudere man en een jonge vrouw met een bril op. De vrouw kijkt naar ze met een lege blik, de man heeft een tevreden blik op zijn gezicht en zijn collega glimlacht.
Waarom kijkt hij zo tevreden? De vrouw beantwoordt de glimlach van de jonge vrouw niet, maar ze maakte er zich geen zorgen om. Ze weet niet wie ze zijn, maar het kan haar ook niet schelen.
Plots komt ze in beweging. Ze weet niet waarom, maar ze rent naar de glazen deur. Niemand in de kamer is snel genoeg om haar tegen te houden. Ook de man tussen de deuren in kan haar niet tegen houden. Ze rent verder, de buitendeur door, de nacht in.
Er is een pad rechts van haar, maar ze gaat rechtdoor, op haar blote voeten door het gras dat nat aanvoelt. Ze springt over de heg en gaat de straat over. Auto’s kunnen net op tijd remmen en toeteren naar haar, maar ze negeert ze.
Ze rent door en gaat het gebouw in dat aan de overkant ligt.
Het gebouw is niet verlicht. Behoedzaam loopt ze de donkere gang door. Waarom ben ik hier? Ze weet het niet en ze kan zich niet concentreren op het vinden van het antwoord. Ze loopt door, als in een droom. Bij een kruising van gangen kiest ze de linkerweg, vastberaden. Ze weet niet waarom.
Aan het eind van de gang ziet ze een deur, een streep licht is te zien onder aan de deur. Haar hand vindt de klink en ze duwt de deur open.
De vrouw kijkt de helder verlichte kamer in, haar handen hangen lusteloos langs haar lichaam. Ze ziet kinderen spelen met speelgoed. Die zijn te druk bezig met spelen om haar op te merken. De begeleiders merken haar wel op, en kijken haar verbaasd aan, verbaasd om iemand te zien zo laat op de avond.
Ze voelt handen op haar schouders. Ze kijkt om en ziet de jonge vrouw met de witte jas. Haar brilglazen weerspiegelen het lampenlicht als ze haar hoofd dichterbij brengt. Haar felrode lippen bewegen terwijl ze woorden in de oor van de vrouw fluistert. “Zie je nu wel dat je kind niet hier is. Je hebt geen kind. Kom nu maar mee.”
Ze neemt de vrouw mee naar het gebouw waar ze vandaan kwamen. De vrouw loopt verdwaasd mee. Ze kan zich niet herinneren dat ze een kind heeft, maar waarom zei die vrouw in de lange witte jas dat dan? En waarom ging ze daar naar toe?
***
Ze zit in haar cel, op de harde bank. Ze staart naar een punt op de grond voor haar, achter de tralies. Een vage verwondering waarom ze achter tralies zit blijft niet lang hangen. Ze hoort voetstappen, maar kijkt niet op. Ze ziet dat er een paar voeten voor haar cel halt houden.
“Hoe ver zijn ze al bij jou?” vraagt een zware stem.
Ze kijkt op naar de eigenaar van de voeten, een man gekleed in hetzelfde grijze pak dat zij ook draagt. Wat bedoelt hij? Wie zijn ver waarmee? Ze kijkt hem verward aan en hij kijkt terug.
“Hoe heet je?”
Hoe heet ik? Ik weet het niet. Waarom weet ik het niet? Ze voelt paniek opkomen omdat ze het niet weet, maar dat gevoel verdwijnt langzaam weer. Het maakt haar niets uit. Ze haalt haar schouders op.
De man vloekt en gaat snel verder.
Even later hoort ze geschreeuw en dingen die vallen. Verbaasd kijkt ze op, deze geluiden zijn nieuw, de andere dagen waren er zulke geluiden niet. Hoeveel dagen zit ik hier al? Maar ook nu zweven de gedachten al weer weg, voordat de vrouw haar gedachten kan vastgrijpen.
Bewakers en mensen in witte jassen lopen langs, de bewakers houden een man vast, die schreeuwt dat hij weg wil en zich probeert los te rukken en los te vechten. Een flits van herkenning gaat door de vrouw heen, dat was de man die net voor haar cel stond. Ze kon zich vaag herinneren dat hij vragen stelde. Ze dacht diep na. ‘Hoe ver zijn ze met jou?’ ‘Hoe heet je?’ Ze weet het antwoord nog altijd niet.
Ze ziet dat er iemand voor haar cel staat, de jonge vrouw met bril. ‘Maak je maar geen zorgen om hem, hij is weer veilig.’
Veilig, dat is goed, hij is weer veilig, de vrouw glimlacht. Het is fijn als iemand veilig is. De herinnering aan het gevecht dat de man leverde flakkert even op Veilig? Waarom vocht hij dan? Maar de herinnering zakt weer snel weg.
De jonge vrouw met de bril draait zich om, ze ziet er tevreden uit. Maar als ze op het punt staat weg te gaan hoort ze uit de cel een vraag komen. “Hoe heet je?”
De vrouw had zich de vraag weer herinnert en vond dat de vraag belangrijk had geklonken, dus had ze hem maar gevraagd.
Met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht, draait de vrouw zich weer om. “Nou, ik…ehm…ik heet Rosa.” Rosa kijkt de vrouw met een intense blik aan, alsof ze wilt horen wat de vrouw denkt. “Waarom wil je dat weten?”
De vrouw kijkt terug, een lege blik in haar ogen en haalt haar schouders op “Hij vroeg me dat, het klonk als een belangrijke vraag.”
Rosa knikt. “Wie vroeg dat?”
De vrouw kijkt in de richting waar de man naartoe is gevoerd. Ze haalt haar schouders op. ‘Ik weet het niet. Maakt niet uit’ Rosa knikt tevreden. De vrouw in de cel staart weer voor zich uit. Rosa kijkt haar met een glimlach aan. “Maak je er maar geen zorgen over, goed?”
De vrouw glimlacht terug en knikt. Ze maakt zich er geen zorgen over. Herinneringen aan de man zinken weer dieper weg.
*** © Mariska Bekker ***