Verliefd op een geest

Dit verhaal is onderdeel van ‘het gewone leven kan soms ongewoon zijn’

***

Deel 1

Siebe kwam in het park aan waar hij met Mike had afgesproken. Hij zag dat Wart er ook was en dat had hij niet verwacht. Hij besloot al snel dat het er niet toe deed, Wart mocht het best weten. Dus ging hij bij hen in het gras zitten en hij keek ze aan

“Jongens, ik denk dat ik verliefd ben,” verkondigde hij nog voordat ze hem konden begroeten.

“Ah,” zei Mike, die naar hem opkeek. “Op wie?”

“Ik ken haar niet,” antwoordde Siebe. “Ik heb haar alleen gezien. Maar zo sierlijk als ze beweegt, zo elegant als ze bij de brugleuning staan, als ik haar zie kan ik niet anders dan naar haar blijven kijken. Ze heeft prachtige haren die golvend om haar gezicht hangen en…”

“Ja, ja,” onderbrak Wart hem met een grinnik, “het is wel duidelijk dat je echt verliefd bent. Heb je nog niet met haar gesproken? Je bent toch niet verlegen hè? Van alle mensen die ik ken ben jij wel de minst waarschijnlijke om niet met een meisje te durven praten.”

Siebe keek Wart aan en keek daarna met een serieuze blik naar de grond. “Ik kan niet met haar praten. De enige dode waar ik ooit mee heb kunnen praten was pake.”

“Je ziet haar geest?” vroeg Mike en hij zag de bevestigende knik van Siebe.

Wart leek echter op een ander punt te haperen. “Je vader is toch niet dood?”

Siebe keek Wart niet-begrijpend aan, maar toen begon het te dagen. “Oh, nee, nee. Ik bedoel mijn grootvader. In het Fries is het pake in de plaats van opa.”

Wart knikte ten teken dat hij het begreep. “Dus,” zei hij, “je bent verliefd op een dood meisje.”

Siebe zette zijn handen achter zich en leunde iets achterover. “Inderdaad. Ze lijkt altijd rond hetzelfde uur daar te zijn en dan kijkt ze uit over het water.” Hij keek in de richting van de rivier. “Zondag zag ik haar voor het eerst, ik zag haar staan vanaf de Waalkade. Maandag kwam ik over de brug gereden en zag ik haar weer. Eergisteren en gisteren ben ik speciaal voor haar naar de brug gegaan, disndag moest een half uur wachten voor ze kwam en ze heeft een half uur op de brug gestaan voor ze weer weg ging. Gisteren was ik ongeveer vijf minuten voor haar op de brug en weer bleef ze een half uur staan. Zij keek naar het water en ik keek naar haar, maar ik denk dat ze het niet eens gemerkt heeft.” Hij keek zijn twee vrienden één voor één aan. “Willen jullie misschien mee? Ik wil wel een gesprek met haar proberen aan te knopen, maar het zal er vreemd uitzien als ik tegen de lucht praat.”

“Dus wij moeten aan de andere kant gaan staan en af en toe eens knikken enzo,” vatte Wart samen. “Doen we. Toch Mike?”

“Ja,” antwoordde Mike meteen. “Geen probleem

Siebe keek beide stil aan.

“Wat? Had je verwacht dat we moeilijk zouden doen?” vroeg Wart. “Hoe laat komt ze?”

Siebe keek op zijn horloge, het was bijna half acht. “Als het goed is, is ze om acht uur op de brug. Ze blijft voor een half uur en dan gaat ze weer weg.”

“Iedere dag?”

Siebe knikte ter bevestiging. Tot nu toe was dat het geval.

“Waarom denk je dat ze dat doet?”

Nu haalde Siebe zijn schouders op. “Ik ben geen expert op dit gebied, maar ik veronderstel dat ze plots aan haar einde is gekomen en nu doelloos ronddwaald. Of zoiets.”

 

Iets voor acht stonden de drie vrienden op de waalbrug, ze spraken ontspannen met elkaar terwijl ze wachtten tot het acht uur werd. Het viel Mike op dat Siebe ineens ergens anders naar keek en toen hij op zijn horloge keek zag hij dat het inderdaad acht uur geworden was. Wind waaide over de brug en ze stonden alle drie zwijgend naar een plek bij de reling te kijken. Voor Wart en Mike was die leeg, maar Siebe zag de jonge vrouw weer staan, kijkend met lege ogen naar het stromende water. Wart ging toen tegen de reling leunen, ongeveer in de richting waarin Siebe keek.

“Sta ik in haar?” vroeg hij.

“Nee,” antwoordde Siebe.

“Goed,” mompelde Wart, die een sigaret in zijn mond stopte en daarna een aansteker tevoorschijn haalde. “Dat zou ik niet fijn vinden.”

Siebe keek even naar Mike en ging toen bij de reling staan, waar het met zijn armen op rustte. Hij keek even naar het water voor hij naar de geest naast hem keek, hij zag Wart achter haar staan en Mike stond vlak bij hem. Ze keken naar hem om het idee te geven dat hij tegen hen sprak en daar was hij blij om. “Waarom kijk je naar het water?” vroeg Siebe zodra hij zijn aandacht naar de doorschijnende gestalte had verlegd. De vrouw reageerde niet en bleef naar het water staren. “Je komt hier iedere dag,” ging Siebe verder. “Er moet een reden zijn. Ben je hier gestorven?”

Langzaam keek ze op en richtte ze haar ogen op Siebe, haar ogen waren leeg, alsof ze hem niet zag. Ze bleef hem aankijken.

“Wat is er?” vroeg Siebe toen, die haar ook bleef aankijken.

De ogen van de vrouw veranderden iets.

Zie je mij?

De woorden van de vrouw klonken als een zucht in de wind, maar Siebe wist zeker dat ze van haar kwamen. Hij staarde haar verbaasd aan, maar knikte snel. Hij had niet echt verwacht haar te kunnen horen, maar de manier waarop ze sprak was hetzelfde als toen met zijn grootvader, jaren geleden. “Ja, ik zie je,” zei hij tegen haar.

“Een hele geruststelling,” zei Wart, die bijna meteen een por van Mike kreeg.

Siebe glimlachte even naar Wart, maar richtte zijn aandacht al snel naar de geest van de vrouw, die naar hem toe schreed.

Niemand kan me zien. Waarom kan jij me zien?

“Dat weet ik niet,” antwoordde Siebe in alle eerlijkheid. “Maar ik kan de geesten van overleden mensen zien. Waarom ben je nog hier?”

Niemand weet dat ik dood ben. De jonge vrouw keek Siebe droevig aan. Ik heb geen rust.

“Waar ben je gestorven?” vroeg Siebe. Hij zag hoe de doorzichtige vrouw weer naar de reling gleed en daar naar het water keek.

Ik herinner me water, ik herinner me niet veel, maar ik herinner me water. En vallen. De laatste dagen zijn wazig, ik ben hier, maar niet echt. En ik wordt naar deze plaats toegetrokken. Ik denk dat mijn lichaam in het water ligt.

Siebe leunde ontspannen met een arms op de reling. “En waar ben je als je niet op deze brug staat?” vroeg hij.

Het leek erop dat ze hem niet had gehoord, ze reageerde niet en keek naar het water.

Thuis, op mijn kamer, klonk het uiteindelijk. Soms komt mijn moeder binnen. Ze bekijkt mijn spullen en huilt. Ze ziet me niet. Ze keek Siebe weer aan. Waarom zie jij me?

“Daar kan ik je echt geen antwoord op geven,” antwoordde Siebe met een glimlach. “Ik kan dat gewoon.”

Ik ben zo eenzaam.

De glimlach van Siebe stierf weg en hij keek haar aan.

“Wat zei ze?” vroeg Mike.

“Wil je het hele verhaal?” vroeg Siebe op zijn beurt.

“Dat ook, maar wat zorgde ervoor dat je ineens zo somber kijkt?”

Siebe keek naar Mike. “Ze zegt dat ze eenzaam is.” Hij kon zien hoe een begripvolle blik in de bruine ogen van Mike verscheen. “Wat vond jij altijd het minst leuk aan het rondlopen zonder je lichaam?”

“Het alleen zijn te midden van mensen,” antwoordde Mike. “Ergens zijn en niet opgemerkt worden. Als je alleen in een kamer zit kun je eenzaam zijn, maar het gevoel van eenzaamheid is veel erger als je je alleen voelt terwijl er anderen om je heen zijn.”

 

Ik ga terug naar huis, klonk het in de wind en ze keek naar Siebe. Het was fijn om met je te praten.

“Goed…” Siebe wist niet wat hij er anders op kon zeggen. Moest hij zeggen dat ze moest blijven? En dan? Hij keek toe hoe ze weggleed, onderweg naar haar huis, naar haar kamer.

“En?” vroeg Wart.

“Ze is weg.”

“Waar denk je aan.”

Siebe antwoordde niet meteen.

“Siebe?”

“Ik denk dat ze gevangen zit in een lus, ze komt iedere dag een half uur naar de brug omdat ze niet weet wat ze anders moet. Voor de rest zit ze gewoon op haar kamer.” Hij keek zijn vrienden aan. “Ze heeft geen rust, dat vertelde ze. Ze weet dat ze dood is, maar het enige wat ze zich herinnert is vallen en water.” Hij keek naar de snel stromende waal. “Ze denkt dat haar lichaam in het water ligt.”

“Shit zeg,” mompelde Wart. “En zo lang haar lichaam niet terecht is heeft ze geen rust?”

“Ik denk het.”

Wart vloekte nog een keer terwijl hij tweede een sigaret uit zijn pakje haalde. Hij stopte het uiteinde in zijn mond en stak hem aan. “Wat doen we nu?”

“Bedoel je of we naar huis gaan of nog even de stad in gaan?” vroeg Mike.

“Nee, met haar. We kunnen haar moeilijk laten dolen, toch?”

Het werd stil terwijl Mike en Siebe elkaar aankeken. Daarna slaakte Siebe een zucht en hij keek naar het water. “Ik weet niet eens hoe we haar kunnen helpen,” zei hij. “Ik zou het wel willen. Graag zelfs, maar ik weet niet hoe.”

“Misschien moeten we er wat onderzoek naar doen,” stelde Mike voor. “Als we ons verdiepen in spoken en wat ze hier houdt, dan kunnen we misschien een manier vinden om haar te helpen verder te gaan.”

Siebe keek Mike aan en knikte langzaam. Dat was eigenlijk geen slecht idee.

“Weet je wat,” zei Wart, “als jullie twee nu eens informatie verzamelen, hè? Jullie zijn de knappe koppen van ons drie. En dan bedenken we samen een plan om haar te helpen.” Zijn ogen richtten zich op Siebe terwijl hij een trek van zijn sigaret nam. “Als je dat wilt tenminste.”

“Waarom zou ik dat niet willen?”

“Omdat je haar leuk vindt?”

Siebe glimlachte kort, het was een droevige glimlach. “Het is beter als ze verder gaat naar wat hierna ook te vinden is. Als een spook ronddolen tussen de levenden, dat wens ik haar niet toe.”

Er viel een stilte tussen de vrienden, een stilte waarin Siebe ineens aan iets dacht.

“Jongens,” zei hij tegen de andere twee. “Morgen is het speelavond, we hadden afgesproken om acht uur te beginnen. Vinden jullie het goed om om zeven uur of negen uur te beginnen?”

“Zodat je weer met je vriendinnetje kan praten?” vroeg Wart met een grijns.

Met een glimlachje knikte Siebe naar Wart, zo zou hij het niet meteen omschrijven, maar het klopte wel.

“Jah, geen probleem joh, regel het maar met de kroegbaas en laat ons weten hoe laat we aan de beurt zijn.” Wart keek opzij naar Mike. “Toch?”

“Ja, natuurlijk.” Mike knikte om de woorden kracht bij te zetten. “Mij maakt het niet uit hoe laat we spelen, ik was toch van plan om er met Peter en Kim rond zeven uur te zijn.”

Ze spraken nog kort met elkaar voor ze ieder hun eigen weg weer gingen.

 

*** © Mariska Bekker ***