De rozenkrans

Dit verhaal is onderdeel van ‘het gewone leven kan soms ongewoon zijn’

***

De lucht was blauw en de zon scheen genadeloos op het land. Het was warm, maar op de fiets viel dat best mee. Siebe was onderweg het huis van Wart. Zoals altijd droeg hij een grijze hoed en de grijze gilet die hij over zijn donkergele t-shirt droeg hing open.

Bij het huis zette hij zijn fiets tegen de muur, deed het op slot en belde aan. Hij begroette mevrouw Gielissen toen ze de deur opendeed en ze liet hem binnen. Terwijl hij zijn hoed aan de kapstok hing en met zijn vingers door zijn blonde haren streek riep ze naar Wart dat er bezoek voor hem was.

“Je vindt het wel, hè?” zei ze nog en na een bevestigend knikje van Siebe ging ze de huiskamer in.

Siebe ging naar de trap nog voordat hij zijn voet op de eerste tree kon zetten verscheen Wart al van boven.

“Hoi Siebe, kom maar boven.”

Siebe knikte met een glimlach en begon de trap te beklimmen. Eenmaal boven schudde hij Wart de hand en volgde hem naar zijn kamer.

“Hoe was je vakantie?” vroeg Wart hem, kijkend over zijn schouder.

“Geweldig. Lekker weer, goed gezelschap. Geen hond die ons verstond. Wat wil een mens nog meer?” Hij was in Zuid-Frankrijk geweest met een groepje vrienden van de schaatsclub en was daar bijna twee weken gebleven. Gewoon rondgereden met een minibus en overal gestopt waar ze wilden stoppen.

Wart grinnikte zacht, hij twijfelde er niet aan dat het gezellig was geweest, en ging Siebe voor zijn kamer in. De kamer was klein en er stond niet veel. Een bed, natuurlijk. Een bureau met een stoel en een boekenplank erboven. En een kleerkast met een poster van Metallica op de deur. Omdat er in zijn slaapkamer geen plek was voor zijn instrumenten had Wart een stuk van de kelder gekregen als muziekkamer, waar hij dan ook veel tijd doorbracht.

“Ik heb een souvenir voor je meegebracht,” zei Siebe toen en hij legde een papieren zakje op het bureau.

In eerste instantie pakte Wart het niet op, hij keek er alleen maar stil naar. Na een paar seconden pakte hij het toch op en keek naar de afbeelding die op het zakje stond. Het kwam uit Lourdes, een belangrijke Katholieke bedevaartsplaats in Zuid-Frankrijk.

“We waren in de buurt,” legde Siebe uit, “en ik wilde het wel eens zien, dus heb ik mijn vrienden zo ver gekregen om er even te stoppen.” Hij keek even naar het zakje. “En toen ik er toch was wilde ik ook iets voor je meenemen, ik dacht dat je het wel leuk zou vinden.”

Nu opende Wart het zakje pas en hij liet de inhoud in zijn hand glijden. Er zat een donkergroene rozenkrans in en Wart keek ernaar, voor hij naar Siebe keek. Ze deelden zwijgend een blik en Siebe kon zien dat Wart het wel degelijk op prijs stelde, ook al zei hij niets. Hij wist dat Wart er eentje had, hij had die eens zien liggen toen ze op zijn kamer zaten, zoals ze nu deden.

“Dank je,” mompelde Wart terwijl hij weer naar de rozenkrans in zijn hand keek.

“Ze hadden daar ontzettend veel, ehm, spullen die te maken hebben met de verschijning of waar gewoon de naam van de stad op staat.”

Wart grinnikte zacht terwijl Siebe zo netjes mogelijk probeerde te omschrijven wat er in de winkels lag.

“Er zijn echt ontzettend veel winkeltjes met merchandise,” ging hij verder. “Ze weten er wel geld uit te slaan, uit zo’n verschijning. En ze hadden echt van alles liggen, maar ik dacht niet dat je een sleutelhanger echt zo leuk zou vinden ook al staat er Lourdes of Maria op. Zo’n beeld van Maria zag ik ook niet meteen in je kamer staan en als ik eerlijk ben vond ik dat zelf niks om te geven. En, nou ja, ik weet natuurlijk niet veel van die dingen,” hij wees hierbij naar de rozenkrans in de hand van Wart, “maar ik weet dat je daar wat aan hebt. Ik heb de mooiste uitgezocht die ik vinden kon.”

De hand van Wart sloot zich rond de rozenkrans. “Ik waardeer dit echt, Siebe. Dank je.” Er viel weer een korte stilte tussen hen. “Hoe was het daar verder?” vroeg hij toen.

Er verscheen een bedachtzame blik in de ogen van Siebe. “Tja,” begon hij met een zucht, “dat is niet zo makkelijk uitgelegd. Mijn beleving is natuurlijk heel anders dan die van iemand die er in gelooft. Om eerlijk te zijn, eerst vond ik het allemaal wat overdreven en ik begreep niet waarom er yn goedichheid zo veel mensen waren.”

“Was het er zo druk?” vroeg Wart, die niet precies wist wat ‘goedichheid’ nu weer was, maar hij ging er van uit dat het een term was om gewoon aan te geven dat het er heel erg druk was. Een krachtterm, maar dan in het Fries.

“Enorm, ik kon nauwelijks geloven dat al die mensen daar, allemaal, geloven dat die verschijning echt gebeurd was. Maar, ik moet zeggen dat die…devotie die daar te zien is heel bijzonder is. Als je voorbij dat commerciële gedeelte van het bedevaartsoort komt en daar bij die grot rondloopt, dan krijg je een andere sfeer mee en die is moeilijk om te omschrijven. Het is…” Siebe werd even stil terwijl hij het onder woorden probeerde te brengen, maar hij schudde zijn hoofd. “Nee, ik kan het echt niet uitleggen met één woord, maar het was bijzonder. Er hing daar een zekere rust en vredigheid, ondanks de drukte, en blijdschap. Je zag dat die mensen blij waren om op die voor hun speciale plaats te zijn en dat geluk dat ze voelden, dat was mooi om te zien. En hoop, er waren ook veel mensen die hoopvol waren dat ze geholpen zouden worden met hun problemen. Eigenlijk hing er wel een fijne sfeer en ik ben blij dat we er even gestopt zijn.” Hij glimlachte kort. “Die basiliek is hoe dan ook indrukwekkend, of je er nu in gelooft of niet, maar ik moet zeggen dat ik me op dat plein voor de basiliek op gegeven moment niet op mijn plaats voelde. En heel klein. Dat was een vreemde gewaarwording.” Hij haalde zijn schouders lichtjes op. “Ik geloof niet dat mijn vrienden er veel van gemerkt hebben, ze deden er wat lacherig over, maar in ieder geval hadden ze het fatsoen om zich rustig te houden.” Hij keek Wart met een serieuze blik aan. “Je zou er eens naar toe moeten gaan.”

“Ik weet het niet, misschien doe ik dat nog wel eens, nu nog niet.” Er klonk een geamuseerd geluidje. “In ieder geval niet met zo’n georganiseerde reis die ze in de kerk organiseren.”

Nu moest Siebe lachen. “Gezellig tussen bejaarden in, je zult vertroeteld worden! En je weet natuurlijk nooit wie je tegen zult komen op zo’n reis.”

“Tja,” mompelde Wart. “Ik ga liever met mensen die ik ken en ik geloof niet dat veel mensen in mijn gezin er echt om staan te springen om te gaan, weet je.”

“Vinden je ouders en je broers dat niks?”
“Nee, weet je, Kurt en Nico zijn er niet zo mee bezig, met het geloof. Mijn ouders en Victor wel, maar als ik Vic laatst hoorde, die vind dat niks. Veel te commercieel. Mijn ouders vonden dat ook wel. ” Hij haalde zijn schouders op. “Ik denk zelf dat je daar gewoon niet naar moet kijken, het gaat immers om de verschijning van Maria.”

Siebe knikte, daar zou hij niet over in discussie treden. Als Wart dat wilde geloven, dan mocht hij dat. En zelfs hij moest toegeven dat de plek iets speciaals had. Bijna had hij gezegd dat hij best mee wilde gaan, maar hij bedacht dat dit misschien iets was wat Wart met mensen die zijn geloof deelden. Trouwens, wat moest hij voor een tweede keer in Lourdes zoeken? Dan zou hij vaker daar zijn geweest dan veel Katholieken, voor wie het toch een belangrijke bedevaartsplaats was. “Heb jij nog wat speciaals gedaan?” vroeg Siebe toen.

“Oh nee, niet echt. Ik heb weer in dat tuincentrum gewerkt en Mike is er ook twee weekjes komen werken. Dat was best gezellig. Ik heb hier en daar wat ondernomen met mijn broers en, nou ja, muziek gemaakt hè. Op straat. Dat was wel weer eens leuk, had ik lang niet meer gedaan.”

Ze bleven nog een half uurtje op de kamer zitten en praatten met elkaar, waarna Siebe weer afscheid nam van Wart en huiswaarts ging.

 

 

~Twee maanden later~

 

Zowel Mike als Siebe zaten in de huiskamer van Wart’s huis koffie te drinken met Victor en mevrouw Gielissen, maar Wart zelf was er nog niet. Het was vrijdagmiddag, vier uur, en hoewel ze niet gingen spelen in De Eik hadden ze wel afgesproken om samen een beetje muziek te maken voor Siebe terug ging naar Leeuwarden. Victor had al een keer gebeld om te vragen waar Wart was en of hij nog wist dat hij had afgesproken met zijn vrienden en het enige was Wart had gezegd was dat hij onderweg was. Ten laatste om zeven uur wilde Siebe zijn trein hebben en iets eten kon hij doen op het station, dus hij had geen haast en genoot van de gastvrijheid die hij hier ontving.

Op het moment dat Siebe iets vertelde over de laatste wedstrijd die hij geschaatst had, hoorden ze de voordeur open en dicht gaan. Even later ging de deur van de huiskamer open en zagen ze Wart staan. Het gesprek viel stil terwijl ze allemaal naar hem keken. Zijn haren zaten door de war, hij had een lelijke schram op zijn slaap en een lip die dik was met nog een beetje opgedroogd bloed er op.

“Wat is er gebeurd?” vroeg Victor meteen, maar het was hun moeder die het eerste recht stond en naar Wart toe ging.

“Vechtpartij,” mompelde Wart, een opmerking waardoor mevrouw Gielissen een zachte, maar droevige blik in haar ogen kreeg. “Vlak buiten school. Iemand liep tegen me op en ik zei dat hij moest kijken waar hij liep. Hij schold op mij, ik schold terug en het ging van kwaad naar erger. Er werd geduwd en daarna geslagen en…ja.” Wart keek zijn moeder even aan en daarna keek hij naar Siebe, het was aan hem te zien dat het huilen hem nader stond dan het lachen. “Ik…ben je rozenkrans kwijt.”

“Oh,” zei Siebe, die niet echt begreep waarom Wart dat zo erg leek te vinden en ook niet precies wist hoe hij daar op moest reageren.

“Hoe is dat gebeurd?” vroeg Victor.

“Ik werd geduwd en viel op de grond en het gleed uit mijn jaszak. Een van zijn vrienden pakte het op en ik probeerde het terug te pakken, maar ze duwden me steeds weg en de leider van het groepje, die eikel die tegen me was opgelopen, pakte het af en liet het… in het putje van de goot vallen…” er klonk duidelijk een snik in zijn stem en Wart schraapte zijn keel. “Toen kreeg ik nog een stomp na en gingen ze weg.”

Het was even stil en Wart slikte een keer, met zijn ogen op de grond gericht.

“Je hebt er toch nog een?” vroeg Siebe toen. “Zo duur was die niet hoor, dus trek het je niet aan.”

Wart keek Siebe even aan en schudde zijn hoofd. “Dat begrijp je toch niet,” mompelde hij.

“Wart…” begon zijn moeder, maar Wart draaide zich om.

“Ik ga naar mijn kamer,” mompelde hij. En hij ging, ze keken toe hij de deur achter zich dicht deed en ze hoorden hem de trap op gaan.

Het was nog even stil, tot Siebe die stilte verbrak. “Waarom is Wart zo aangedaan,” vroeg hij toen. “Het was maar een goedkoop souvenirtje. Ik weet wel dat ik zo’n rozenkrans niet op dezelfde manier bekijk als een Katholiek en er minder waarde aan hecht, maar gaat het niet om wat je er mee doet en niet waar het vandaan komt? Uiteindelijk is het maar een hulpmiddel om te bidden, toch? En hij heeft die van zijn grootvader nog.”

Victor keek hem aan. “Kijk, of die rozenkrans nu uit Lourdes komt of een lokaal nonnenkloostertje of van de rommelmarkt, dat maakt Wart niets uit. Waar het Wart bij die rozenkrans om ging was dat jij die voor hem bent gaan kopen. Jij was in een Katholieke bedevaartsplaats en je dacht aan hem en hoewel het geloof je niets interesseert en je het waarschijnlijk een grote onzin vindt heb je wel een rozenkrans voor hem gekocht omdat je weet dat hij daar wel waarde aan hecht. En dat maakte het zo speciaal. Als jij die rozenkrans in dat lokale nonnenkloostertje had gekocht, of op de rommelmarkt had gevonden, dan had hij dat net zo erg gevonden dat hij hem kwijt is.”

Daar dacht Siebe even over na en hij knikte toen. “Ik begrijp het.” Er viel een korte stilte en het leek alsof Siebe in gedachten verzonken was. “Als het zo veel voor hem betekend, dan ga ik een nieuwe voor hem halen,” klonk het beslist. “In Lourdes.” Hij keek naar Victor. “Weet jij hoe lang dat rijden is?” Hoewel hij daar was geweest, was het een stopplaats geweest tijdens een reis door Zuid-Frankrijk. Hij had echt geen idee hoe lang een rechtstreekse rit zou duren.

“Een dikke twaalf uur als je de tolwegen neemt,” antwoordde Victor. “Zestien als je de tolwegen vermijdt.”

“Hm,” klonk het van Siebe. Dat was langer dan hij had gehoopt dat het zou zijn, en tolwegen dat kostte nog eens extra geld ook. Hij zag het niet zitten om zo’n stuk in zijn eentje te rijden.

“Als je wilt gaan, dan gaan we,” zei Victor, een opmerking die bij Siebe voor een verbaasde blik zorgde. “Kun je slapen in de auto?” vroeg Victor daarna.

Siebe knikte ter bevestiging.

“Dan vertrekken we vanavond, we wisselen het rijden af en rijden rechtstreeks naar Lourdes. Ik loop sinds eergisteren ook al met het idee om te gaan, dus waarom niet? Je hebt een rijbewijs, toch?”

Weer knikte Siebe.

“Zeg het maar. Gaan we?”

“Ja, we gaan. We gaan een nieuwe rozenkrans voor Wart kopen.” Er viel een korte stilte toen hij zich realiseerde dat Victor nog niet had verteld waarom hij naar Lourdes wilde. “Waarom wil jij eigenlijk gaan?”

Victor haalde zijn schouders op. “Ik was eergisteren bij opa op bezoek en een van de vrouwen op zijn afdeling had niet mee kunnen gaan op de Lourdes-reis omdat ze ziek was op dat moment en ze vond dat zo jammer, want ze wilde zo graag een flesje van dat water en een gewijde kaars. Die wil ik voor haar gaan halen.”

Mike schudde met een glimlach zijn hoofd. “Jij wilt naar Lourdes gaan voor een vrouw die je nauwelijks kent. Jullie Gielissen zijn echt niet te geloven.”

Victor haalde met een grijns zijn schouders op.

“Ik ga nog even bij Wart kijken,” zei Siebe toen en hij keek naar Mike en de moeder van Wart. “Kunnen jullie het geheim houden waar Victor en ik naar toe zijn?”

Beide beloofden dat te doen en mevrouw Gielissen ging naar de keuken om snel wat eten voor onderweg te maken voor Victor en Siebe, gewoon wat boterhammen met kaas en vlees en een paar gekookte eieren. Ze vroeg meteen of Mike wilde blijven eten, die dat voorstel aannam.

 

Siebe klopte op de slaapkamerdeur van Wart en ging naar binnen. Hij zag Wart op zijn rug op zijn bed liggen, met een sigaret tussen zijn vingers. “Gaat het?”

“Ik ben wel eens erger in elkaar geslagen geworden, ik heb geen schouder uit de kom zoals toen met Roel. Het gaat.”

“Ik ga naar huis, als ik nu vertrek kan ik de trein nog halen.”

Wart knikte en nam een trekje van zijn sigaret.

“Je moeder heeft Mike uitgenodigd om te blijven eten, dus als je nog in de stemming bent om muziek te maken, hij is er nog.”

“Ja, dat zullen we nog wel zien. Maar het is leuk dat hij blijft eten.”

Er viel een stilte tussen hun.

“Goed,” zei Siebe toen. “Ik ga weer naar beneden.”

“Wil…wil je iets voor me doen?” vroeg Wart toen.

“Natuurlijk,” antwoordde Siebe meteen.

“Kun je…kun je mijn moeder zeggen dat het me spijt?”

Siebe liet een kleine frons zien.

“Ik had haar beloofd dat het niet meer zou zijn zoals in Maastricht, dat ik niet meer zou vechten.” Wart legde zijn vrije hand over zijn ogen. “Maar het lukt me niet om uit de problemen te blijven. Ik weet dat ze het niet leuk vind als ik vecht, maar… het gebeurt, het escaleert en ik kan er niets aan doen, ik probeer het, echt waar, maar soms gaat het mis.”

Siebe luisterde stil naar Wart, die het duidelijk er vond dat dit gebeurd was, dat kon hij aan de stem horen. Hij wist dat Wart een kort lontje had, hij had Wart vaak genoeg recht zien komen of naar iemand toe zien gaan omdat een opmerking bij hem in het verkeerde keelgat schoot, maar meestal bleef het bij geroep en gescheld. Al herinnerde hij zich een keer dat Mike en hij Wart hadden tegengehouden iemand te lijf te gaan.

“Ik vind het niet erg dat ik die klappen kreeg,” ging Wart verder. “Dat kan ik wel hebben, maar als ik haar naar me zie kijken als ik zo thuis kom, dan voel ik me slecht, dan weet ik dat ik weer mijn belofte niet heb gehouden. Ik wil haar niet bedroefd maken, ik wil niet dat ze zich zorgen om moet maken als ik weg ga.” Wart duwde zijn sigaret in de asbak en draaide zich op zijn zij, met zijn rug naar Siebe. “Je mist je trein,” mompelde hij, waarmee hij duidelijk aangaf dat het gesprek voorbij was.

“Goed, tot maandag. Ik ehm…zal het haar zeggen.” Siebe deed de deur dicht, hij begreep wel dat Wart nu even alleen wilde zijn.

 

Terug beneden ging Siebe naar de keuken, waar mevrouw Gielissen, Victor en Mike ook waren. Mike en Victor waren aan het praten en de moeder van Wart keek naar hem toen hij binnen kwam.

“En?” vroeg ze.

“Hij vindt het erg dat hij zijn belofte aan u niet kan houden,” ging Siebe verder, “de belofte dat hij niet meer zou vechten. Dat vindt hij echt heel erg. Hij zegt dat hij er niet veel aan kan doen, de situatie escaleert zonder dat hij het merkt, maar achteraf heeft hij er spijt van dat hij het zo ver heeft laten komen. Hij zegt dat hij u niet bedroefd wilt maken en dat hij u niet bezorgt wil maken als hij weg gaat en dat hij zich slecht voelt als hij na zo’n vechtpartij thuis komt. En het spijt hem dat het gebeurd is.”

Er verscheen een meelevende blik in de ogen van mevrouw Gielissen en ze knikte. “Ik ga zo wel naar hem toe,” zei ze met zachte stem. “Ik weet dat hij er niet veel aan kan doen. Ik vind het jammer als hij zo thuis komt, maar ik vind het niet zo erg als hij vreest.”

“Zo zijn we allemaal,” zuchtte Victor. “We zijn allemaal van die heetgebakerde heethoofden met korte lontjes. Ik weet dat Wart echt wel probeert om uit de problemen te blijven, ik weet dat hij zijn best doen. En uit ervaring weet ik dat het niet gemakkelijk is.”

“Ehm,” zei Mike toen. “Zou ik wel blijven eten…”

“Toen ik tegen Wart zei dat mevrouw Gielissen je had uitgenodigd voor het eten zei hij dat hij het leuk vond,” vertelde Siebe meteen.

Mike knikte een keer, dat was genoeg reden om het te doen.

 

Zodra de boterhammen klaar waren, zes voor Siebe, zes voor Victor en voor elk nog twee gekookte eieren, een reep chocola, twee appels en een banaan, konden ze vertrekken. Ze hadden ook een thermoskan koffie en ieder een flesje water van een halve liter meegekregen. Siebe had de moeder van Wart hartelijk bedankt voor alles wat hij meegekregen had, de omvang van de lunchpakket had hem eigenlijk verbaasd, en Victor had zijn moeder nog een kus gegeven. Die was ondertussen wel gewend zulke lunchpakketten te krijgen, die kreeg hij vaak toen hij nog met de vrachtwagen reed. En iedere keer was hij zijn moeder dankbaar.

Samen reden ze naar het zuiden van Frankrijk, naar de bedevaartsplaats Lourdes. Iedere vier uur stopten ze even om de benen te strekken, koffie te drinken en van plaats te wisselen. Ze betaalden de tol en de benzine in Frankrijk met de kredietkaart van Victor en Siebe had geld gehaald bij de bank om onderweg te kunnen eten en zou twee keer in Nederland de tank vullen, bij het weggaan en bij het terugkomen.

 

Mike bleef die avond bij Wart, ze zaten in de kelder en wisselden het spelen op hun gitaren af met het luisteren van muziek op Wart’s laptop of gewoon even met elkaar praten. De tijd verstreek en op gegeven moment keek Wart op de klok.

“Jij hebt ook geen haast om naar huis te gaan vandaag,” zei hij tegen Mike.

“Oh,” begon Mike die ook naar de klok keek, het was al vijf na tien. “Je wilt misschien naar bed, het was niet mijn bedoeling je op te houden.” Hij maakte al aanstalten om op te staan, maar Wart hield hem tegen met een handgebaar.

“Dat bedoelde ik niet. Ik ga zelden voor elf uur naar bed en vaak pas na middernacht. Maar jij niet, jij zorgt meestal dat je om tien uur thuis bent.”

Mike keek nog eens naar de klok, haalde zijn schouders op en knikte.

“Geen zin om naar huis te gaan?”

“Daar is toch niemand,” zuchtte Mike. “Mijn ouders zijn een weekendje weg met oom Evert en tante Liesbeth.”

Wart knikte en reikte naar het blikje bier dat bij hem op tafel stond. Hij keek naar het blikje spa rood van Mike. Voor zover hij kon bedenken was Mike de enige reden waarom hij daar blikjes van kocht. “Je houdt er niet van om alleen thuis te zijn,” zei hij en hij zag Mike knikken, al had hij die bevestiging niet nodig. “Slaap dan hier.”

“Gaat dat?”

“Waarom niet? We hebben een luchtbed en een slaapzak, die kunnen we best op mijn kamer leggen.”

“En je ouders…”

Wart haalde zijn schouders op. “Als jij je meer op je gemak voelt als ik het even vraag, dan vraag ik het eerst aan ze, maar ze hebben nog nooit een probleem gehad met een onverwachte logé.”

Om het zeker te weten vroeg Wart het even, maar zoals hij had verwacht vonden zijn ouders het goed dat Mike bleef slapen.

 

De volgende dag kwamen Victor en Siebe aan in Lourdes. Ze hadden de hele nacht gereden, van vijf uur ’s avonds tot zeven uur ’s morgens. Ze waren allebei moe, maar ze hadden er weinig zin in om lang in Lourdes te blijven. Dus na een ontbijtje gingen ze de stad in om alles te halen wat ze wilden halen. In de binnenstad van Lourdes kocht Siebe weer een rozenkrans, een andere kleur deze keer. De vorige was donkergroen geweest, nu koos hij voor een donkerblauwe. Victor vulde een flesje in de vorm van Maria met het water en kocht nog een grote gewijde kaars. En een beeldje voor zijn grootvader, want hij wist dat zijn grootvader er zo eentje had gehad, maar die was een paar jaar geleden kapot gevallen.

Na de inkopen zaten ze in een cafeetje, Victor had een koffie besteld en Siebe dronk thee.

“Je gelooft niet, hè?” zei Victor.

Siebe schudde zijn hoofd. “Jij wel, hè?”

“Ja, ik wel.” Victor deed wat suiker in zijn koffie. “Maar wat ik me afvraag is hoe jij hier bent gekomen. Je komt niet uit een katholieke familie, hè?”

“Degene die in mijn familie geloven zijn protestants,” gaf Siebe toe.

“Dan heb je toch helemaal niks met Maria? Waarom ben je naar hier naar toe gegaan?”

“Ik was benieuwd,” antwoordde Siebe kalm. “Ik had erover gehoord en ik wilde het eens zien. En dus heb ik mijn vrienden overtuigd om een kleine omweg te maken en hier te stoppen.”

“Wilden ze niet?”

Siebe grinnikte zacht. “Nee, eigenlijk niet. Maar ik heb ze omgepraat.”

Victor keek Wart aan over zijn kopje. “Hoe heb je dat gedaan?” vroeg hij na een slokje.

“Dat was niet zo moeilijk.” Siebe keek naar zijn thee terwijl hij het zakje voor een laatste keer sopte en eruit haalde. “Eerder hadden we een grot bezocht en ik ben claustrofobisch. Ik weet niet of Wart dat verteld heeft.”

“Nee.”

Siebe keek even naar Victor. “Oh, nou, bij deze dan. Ik ben claustrofobisch. Ik heb het soms wat erger en soms heb ik er weinig last van. In ieder geval, ze wilden die grot bezoeken en ik zei niet mee te willen. Grotten gaan vaker niet goed dan wel en ik had er geen zin in. Ze waren zo’n beetje aan het pushen, zo van ‘hè kom toch mee, een groepsactiviteit, het wordt gezellig’, die dingen. Uiteindelijk beloofde ik mee te gaan. De grotten vielen achteraf wel mee en Hannes, die weet hoe erg ik dat soms kan hebben, die bleef bij me. Maar goed.” Siebe nam snel een slok van zijn thee. “Even daarna zag ik dus Lourdes op de kaart staan en ik wilde het zien. Dus ik stelde voor om er naar toe te gaan, maar mijn vrienden wilden niet. Dus ik zei tegen elk van hun dat zij me graag mee wilden in de grot en dat ik dat voor hen had gedaan en dat ze dit voor mij mochten doen. Gelukkig had ik Hannes aan mijn kant staan en terwijl ik met ze aan het praten was zocht hij het op via zijn telefoon en vertelde dat er ook een burcht was. Toen gingen ze wel akkoord, maar ik stelde als voorwaarde dat we ook de plek van de verschijning zouden bezoeken. Daar zijn ze dan maar mee akkoord gegaan.”

Victor liet een geamuseerd geluidje horen en dronk verder van zijn koffie. “Zie je het zitten om meteen terug te gaan?”

“Ja hoor.” Siebe keek naar buiten, naar de lucht. “Ik heb wat kunnen slapen vannacht en ondertussen schijnt de zon weer. Ik heb wat kunnen rondwandelen. Ik voel me al een stuk beter dan toen we hier aankwamen. Als we het weer doen zoals vannacht dan lukt het wel.”

 

Om negen uur vertrokken ze weer en net als op de heenreis stopten ze iedere vier uur voor een half uurtje om een koffie te drinken, de benen te strekken en te wisselen.

Om elf uur ’s avonds kwamen ze bij Victor thuis aan. Er brandde nog licht in de keuken en de huiskamer, Victor wist dat zijn moeder nog op zou zijn, hij had een sms gestuurd toen ze weer in Nederland waren en zijn moeder kennende ging die niet slapen tot hij weer thuis was, ook al was hij een volwassen man.

Dus, toen hij de voordeur had open gedaan riep hij naar binnen: “Ma, ik ben weer thuis!”

En inderdaad, zijn moeder kwam de woonkamer uit.

“Viel het wat mee?” vroeg ze.

“Ik ben bekaf,” antwoordde Victor, “ik zal blij zijn als ik weer in mijn bed lig.”

Een bleke Siebe beaamde dat, het was een vermoeiende reis geweest. Maar al snel liet hij een grijns zien. “En dan nu er achter komen dat we onze spullen in dat café in Lourdes hebben laten staan.”

Victor begon te lachen en gaf Siebe een speelse stomp tegen zijn schouder.

Ze gingen de woonkamer binnen, waar Wart, Mike en meneer Gielissen een film aan het kijken waren.

“Hé,” zei Siebe toen hij Mike opmerkte. “Jij ook hier?”

“Ik ben hier al de hele dag,” antwoordde Mike, “ik ben blijven logeren.” Hij wilde vragen hoe de reis was geweest, maar dan was de verrassing eraf.

Wart keek verbaasd in de richting van Siebe. “Al terug uit Leeuwarden?”

“Ik ben niet in Leeuwarden geweest,” antwoordde Siebe met een glimlach.

Er verscheen een frons bij Wart, die veranderde in een uitdrukking van verbijstering toen Siebe een klein papieren zakje uit zijn zak haalde met de opdruk van Lourdes. Wart staarde ernaar alsof hij niet kon bevatten wat Siebe met dat zakje in zijn hand deed.

“Ik vond het erg dat jij het zo erg vond dat je die rozenkrans kwijt was. Dus zijn je broer en ik naar Lourdes gereden en heb ik een nieuwe voor je gekocht. En Victor heeft meteen een beeldje voor je grootvader en nog wat dingen voor een andere bewoonster van Zomerzon gekocht, die had blijkbaar de Lourdes-reis gemist en dat vond ze heel spijtig.”

Wart keek even naar Victor, voor hij weer naar Siebe keek en stond op van de bank. Hij was sprakeloos. Wart ging naar Siebe toe en omarmde zijn vriend. Met een glimlach beantwoordde Siebe het gebaar, een gebaar wat veel wilde zeggen, want Wart hield helemaal niet van lichamelijk contact met andere mannen. Meestal als iemand die hij niet echt kende gewoon een hand op zijn schouder legde vroeg hij al om hem niet aan te raken. Van Siebe en Mike kon hij zo’n hand wel accepteren, maar dat moest ook niet te lang duren.

“Dank je,” fluisterde Wart uiteindelijk.

“Je hebt het nog niet eens gezien,” zei Siebe nog steeds met dezelfde glimlach.

“Dat maakt niet uit.” Het maakte Wart niet uit hoe het eruit zag, dat ding mocht felroze zijn wat hem betrof, Siebe was speciaal voor hem teruggegaan naar Lourdes om een nieuwe rozenkrans te kopen.

Nu pas liet Wart hem los en nam het zakje aan van Siebe. Hij liet de rozenkrans in zijn hand glijden en sloot het in zijn hand.

“Hoe was de reis?” vroeg Mike nu.

“Vermoeiend,” antwoordde Siebe. “Ik ga niet liegen, ik ben blij als ik in een bed lig.”

“Blijf anders hier,” stelde de moeder van Wart voor. “Er is best plaats voor een tweede luchtbed op zijn kamer.”

“Al lig ik op de grond,” begon Siebe, die zijn armen strekte. “Maar een luchtbed lijkt me wel fijner,” voegde hij er aan toe en er werd gelachen om die opmerking.

Wart keek nu naar zijn broer. “En jij bent meegegaan.”

Victor haalde zijn schouders op en knikte.

“Om eerlijk te zijn,” zei Siebe, “als Victor niet had gezegd ‘kom, we gaan, ik wil er ook nog iets kopen’ dan had ik ergens anders een rozenkrans vandaan gehaald. Ik zag het niet zitten om dat stuk in mijn eentje te rijden, maar met twee was dat best te doen. Naar Lourdes gaan was mijn eerste idee, maar daar begon ik aan te twijfelen toen Victor zei hoe lang de rit was.”

“Het was goed geweest als je het ergens anders had gekocht,” zei Wart toen. “Ik bedoel, ik ben hier blij mee, maar ik was ook blij geweest als je…”

“Het bij een lokaal nonnenklooster of op een rommelmarkt had gekocht,” vulde Siebe aan, de woorden van Victor hergebruikend. “Ik weet het, maar dit wilde ik voor je doen.”

Mike liet een grijns zien. “Nu ben je vaker in Lourdes geweest dan de meeste katholieken.”

Daar moest Siebe om glimlachen, maar die glimlach werd een grijns toen hij ergens aan dacht. “Ik heb meer katholieken in mijn vriendenkring. Die zal ik morgen eens bellen om te zeggen dat ik weer in Lourdes ben geweest en dat het een schande is dat zij er nog niet geweest zijn. En dat ze moeten zorgen dat ze gaan.”

De film die op de televisie speelde werd vergeten, de vader van Wart haalde wat wijn op en ze dronken met hun allen nog wat wijn en praatten nog wat na. Die nacht sliepen zowel Siebe als Mike bij Wart op de kamer en de volgende ochtend ontbeten ze samen en ze gingen allemaal naar de kerk. Ook Siebe, die er niets op tegen had om met ze mee te gaan.

 

Na de mis ging Mike naar huis en Wart ging met zijn ouders ook naar huis.

Siebe en Victor gingen naar Zomerzon en daar gingen ze naar de afdeling waar opa Bèr zat met het beeldje, het flesje water en de gewijde kaars. Eerst gingen ze naar Bèr, die het beeldje in zijn handen nam en er aan voelde, terwijl Victor vertelde dat ze het in Lourdes waren gaan halen, Siebe en hij, en dat ze ook voor Marie haar water en kaars hadden gehaald.

“Dat beeldje hadden je oma en ik gekocht toen wij in Lourdes waren geweest,” zei hij.

“Ik weet dat dit het vorige beeldje niet vervangt,” begon Victor.

“Onzin,” ging Bèr er tegen in. “De herinnering zit vast aan het beeldje en dit is dezelfde. Ik heb deze misschien niet gekocht, maar iedere keer als ik hem vast heb zal ik er aan denken. En aan mijn geweldige kleinzoon die er helemaal naar Lourdes voor gereden is.”

Victor had een glimlach op zijn gezicht gekregen. “Het was niet alleen voor jou.”

“Ja, ook voor Marie, dat zei je. Ze zal er heel blij mee zijn.”

“En voor Wart,” vulde Victor aan.

“Oh? Hoezo?”

En ze vertelden wat er gebeurd was, de ruzie die Wart had gekregen met twee protestantse jongens en dat die de rozenkrans die Wart van Siebe had gekregen hadden weggegooid.

“Ik weet hoe blij hij was met die rozenkrans,” zei Bèr.

“Ja,” zei Siebe, “ik had dat niet echt door. Ik dacht wel dat hij het leuk zou vinden en toen ik het gaf zag ik dat hij het waardeerde, maar dat hij er zoveel waarde aan zou hechten had ik niet verwacht. Victor had het moeten uitleggen, want ik begreep het niet, maar toen hij dat gedaan had wist ik dat ik een nieuwe moest gaan halen.”

“Jullie zijn goede jongens. Kom, dan loop ik even mee naar Marie.”

Met zijn wandelstok in zijn ene hand en zijn arm in die van Siebe gehaakt, gingen ze naar de woonkamer van de afdeling, waar Marie zat te breien. Victor gaf haar de fles en de kaars en ze was er zo blij mee, maar ze wist alleen niet hoe ze heb kon bedanken. Victor zei echter dat het niet nodig was, het was graag gedaan. Ze zei dat ze zeker een goed woordje voor hen zou doen als ze bij Onze Lieve Heer zou komen, een belofte die beide jongemannen met een glimlach in ontvangst namen.

 

*** © Mariska Bekker ***