Een jongeman, gekleed in een eenvoudige bruine broek en beige hemd, floot een vrolijk wijsje terwijl hij over het pad tussen de velden kuierde. De zon scheen op zijn lichtblonde haren en zijn blauwe ogen keken zorgeloos de wereld in. Hij ging opzij voor een boerenkar en groette de man op de bok beleefd, waarna hij zijn reis verder zette.
Tegen de avond kwam hij bij een dorp, op het eerste zicht waren er een vijftigtal huizen. Groot genoeg om enkele gemakken te hebben, zoals een herberg. Vol goede moed ging hij het dorp in en hij volgde de weg van aangestampte aarde naar het dorpsplein. En daar was een gebouw met tafels voor de deur en een uithangbord dat aangaf dat het een herberg was. Prachtig.
Hij ging naar het gebouw toe, groette de vaste klanten die aan de tafel zaten en genoten van het laaste licht van de dag, en ging naar binnen. Hij koos een tafel, ging zitten en keek rond. De herberg was schoon, dat was al goed. Als de bedden even schoon waren was dat nog beter.
“Kijk eens aan, een reiziger,” klonk een vrouwenstem en hij keek om.
“Zeg maar Joris,” zei hij en hij glimlachte vriendelijk naar haar, een jonge vrouw die in een zaak als deze werkte was vaak de dochter van de eigenaar. Zeker in een dorp gingen jonge vrouwen niet ergens in loondienst werken “Heb je iets te drinken voor me?” vroeg hij. “Ik wandel al de hele dag en snak naar frisse pint.”
“Komt eraan,” zei ze opgewekt en ze ging weg om iets te drinken te halen.
Joris hing achterover in zijn stoel en bedacht dat hij een van de gelukkigste mensen op de wereld moest zijn. Hij zag hoe de man achter de toog hem wantrouwend bekeek en even later zelfs naar hem toe kwam. Hij ging iets rechter zitten, dit was vast de waard.
“Goedendag,” sprak Joris beleefd toen de man aan zijn tafel kwam staan. “Ik heb net al mijn bestelling geplaatst bij die lieftallige-”
“We bedienen geen dieven hier,” onderbrak de man hem met een barse stem.
Joris knipperde met zijn ogen. “Watblief?”
“Jij bent die jongen die ze zoeken, hè, in de stad. Je ziet er precies zo uit zoals ze beschreven hebben.”
“Er zullen vast wel meer knappe, blonde jongens rondlopen,” ging Joris er tegen in. “Zonder bewijs mag u me niet van diefstal betichten.”
Op dat moment kwam de serveerster er ook bij. “Dat klopt, vader,” zei ze, terwijl ze een beker met bier op de tafel zette. “Je kunt niet zeker weten of dit dezelfde man is. Zei je niet dat we onze klanten altijd het voordeel van de twijfel moeten gunnen?”
De waard keek zijn dochter aan, keek nog eens naar Joris en knikte toen. “Maar als ik zie dat er ook maar één geldstuk verdwijnt…”
“Boodschap begrepen,” antwoordde Joris meteen. “Ik beloof dat u geen last van me zult hebben.” Hij leek ergens aan te denken. “Maar ik zou wel graag een kamer krijgen voor vannacht,” voegde hij er aan toe.
“Vooruit,” bromde de waard. “Als je het kunt betalen, kun je een kamer krijgen.”
Joris knikte en liet een kleine geldbuidel zien. “Ik heb genoeg voor een maaltijd en een nacht. Ik heb helaas geen zakken vol met goud, mijn leven zou misschien makkelijker zijn als ik wel een dief was.” Hij grijnsde naar de waard, die zich omdraaide en in zichzelf brommend terug ging naar de toog.
“Geniet van je drankje,” zei de dochter van de waard met een knipoog. “Ik zal een kamer in orde maken.”
Joris bedankte haar vriendelijk en dronk van zijn bier. Ja, het leven was goed.
De volgende dag bleef Joris nog wat rondhangen in het dorp, het beviel hem wel. Hij jongleerde wat op het dorpsplein en dat leverde wat munstukken op, samen met wat hij nog had was het genoeg om nog een nacht te blijven. Hij wandelde een beetje rond door het dorp, maakte een vriendelijk praatje met degene die hij tegen kwam en wandelde daarna weer verder. Even een onderbreking van de reis in dit dorp, dat kon zeker geen kwaad.
Tijdens het middagmaal in de herberg kwam de dochter van de waard bij hem zitten, ze vertelde dat ze Lisanne heette en dat ze niet veel reizigers kregen in het dorp. Ze vroeg waar hij al allemaal geweest was en Joris vertelde iets over een paar van de vele dorpen en steden die hij van binnen had aanschouwd. Het was gezellig, Lisanne was vrolijk en ze was aardig tegen hem. En ze was knap, dat mocht zeker niet vergeten worden. Misschien moest hij nog wat langer te blijven, hij had geld nodig en tijdens zijn wandeling had hij gehoord dat de oudste zoon van de bakker had besloten het leger in te gaan en de jongste was ziek, dus de man had hulp nodig.
Na de maaltijd bood hij zijn diensten aan bij de bakker en hij werd aangenomen. Hij mocht slapen in het bed van de oudste zoon, hij kreeg twee maaltijden per dag en nog een kleine vergoeding per gewerkte dag, tot de jongste zoon weer in staat zou zijn om brood te bakken.
***
De tijd die de maan nodig had om van een bescheiden glimlach naar een brede grijns te gaan verstreek en Joris had het best naar zijn zin in het dorp. De jongste zoon van de bakker was aardig, de bakker zelf was ook vriendelijk tegen hem. De waard leek hem nog steeds niet te vertrouwen, die dacht nog steeds dat hij de dief was, maar dat deerde hem niet. De waard had hem immers beloofd hem het voordeel van de twijfel te geven.
Iedere dag maakte hij een wandeling. Soms alleen, maar vaak met Lisanne. Ze wandelden door het dorp of door het gebied rond het dorp. En hoe meer tijd hij met haar doorbracht, hoe meer hij ook uitkeek naar de tijd die hij met haar kon doorbrengen. Ze hadden het vaak over zijn reizen en waar hij nog allemaal naar toe wilde gaan, ook al gaf hij niet de indruk snel weg te willen, de bakker had immers nog steeds hulp nodig.
“Ben je echt een dief?” vroeg ze tijdens een van die wandelingen buiten het dorp. De zon was aangenaam warm, maar maar de eerste blaadjes begonnen geel te verkleuren, een duidelijk teken dat de herfst snel zou beginnen.
“Als je belooft het niet aan je vader te vertellen,” begon Joris, die ondertussen al wist dat haar vader niet alleen de herbergier was, maar ook een lid van de dorpsraad.
“Geen woord,” beloofde ze.
“Ik ben een dief.”
Lisanne keek hem met grote ogen aan. “Echt waar?”
“Ja, echt. En ik wordt echt gezocht in de stad waar je vader het over had.” Hij grinnikte. “Een van mijn minder geslaagde avonturen.”
“Heb je hier al iets gestolen?” vroeg Lisanne, nadat ze even rond had gekeken om zich er van te vergewissen dat niemand hen afluisterde.
Joris schudde zijn hoofd. “Nee, ik heb er geen reden voor.”
“Hoezo?”
“Ik heb geld, ik heb eten. Mijn behoeften zijn vervuld.” Hij ging bij een boom staan en keek uit over het weiland, waar een paar schapen liepen te grazen. “Ik ben een dief, maar niet omdat ik graag van mensen steel. Ik kan het goed en ik doe het omdat het nodig is. Daarom neem ik iets van mensen die het kunnen missen, wat geld of wat eten.” Hij keek weer naar Lisanne en met een glimlach strekte hij zijn arm uit om haar hand te kunnen pakken, wat ze toeliet, en samen wandelden ze verder tot ze aan een omgevallen boom kwamen.
Daar ging Lisanne zitten en genoot van het zonlicht op haar gezicht. “Je kunt natuurlijk ook eerlijk werk zoeken,” zei ze na een moment van stilte.
“Maar ik wil graag vrij zijn,” antwoordde Joris, die op de boomstam sprong en met zijn armen gespreid een rondje draaide. “Vrij zijn en reizen. Niet gevangen zitten in een stad en steeds hetzelfde werk doen.”
“Barden zijn vrij en reizen,” wierp ze tegen.
“Ik heb de vaardigheden niet om een bard te zijn, ik zou het doen als ik dat kon, maar ik kan alleen maar een beetje jongleren. Dat is niet genoeg om van te leven.” Hij glimlachte naar haar. “Dat heb ik geprobeerd, maar het werkte niet. En toen ik honger had heb ik op de markt een maaltijd bij elkaar gestolen. Ik merkte dat ik aanleg had en ik ben dat blijven doen.”
“Genoeg om vrij te kunnen leven en rond te reizen,” vulde Lisanne aan, wat Joris meteen en vrolijk beaamde. “Maar stel dat je een vrouw tegenkomt.”
Meteen liet Joris zich zakken, zodat hij naast haar op de boomstam kon zitten, en hij keek haar recht aan. “Ik zou mijn vleugels inklappen en een eerlijke baan uitoefenen om te kunnen zijn bij de vrouw waar ik van houdt,” zei hij tegen haar.
“Echt?” fluisterde ze.
Joris knikte en bracht zijn hoofd dichter bij de hare. Hij nam haar gezicht vast met een hand, trok die iets naar zich toe en drukte een zacht kus op haar lippen.
Er gingen een paar dagen voorbij, dagen waarin Joris en Lisanne zo veel mogelijk bij elkaar probeerden te zijn en elkaar in het geheim kusten. Het was beter als ze dit in het dorp niet zouden weten, want de mogelijkheid dat Joris een dief was, was een roddel die het hele dorp al gehoord had. Zoals Joris geamuseerd opmerkte was de roddel natuurlijk waar, maar hij zou het altijd blijven ontkennen. In ieder geval had het dorp andere dingen te doen dan zich zorgen te maken over de vriendelijke en behulpzame jongeman in hun midden, er kwam immers een bruiloft aan. De vader van Lisanne zou trouwen met de weduwe van de schoenlapper.
De bruiloft was iets waar Lisanne niet aan herinnerd wilde worden, het betekende dat ze een nieuwe moeder zou krijgen en ze mocht die vrouw niet eens. Aan Joris vertelde ze dat haar echte moeder een jaar eerder ziek was geworden en na een maand van ziekte was bezweken. En nu zou haar vader hertrouwen en de ring van haar moeder aan haar nieuwe stiefmoeder geven. Dat wilde ze niet, de ring was een herinnering aan haar moeder.
***
De dag van de bruiloft kwam en Joris stond naast Lisanne terwijl haar vader en zijn bruid op het podium stonden. Zoals altijd stond hij niet tussen de mensen in, maar aan de buitenkant van de verzamelde menigte. Sommige gewoonten werden niet makkelijk doorbroken en als een dief zorgde hij er altijd voor dat hij een uitweg had, ook als dat niet nodig was. De bruiloft werd ingezegend door een geestelijke en daarna werden ze officieel verbonden door de burgemeester van het dorp. Het moment dat de bruid de ring aangeboden zou krijgen kwam en de herbergier deed het doosje open, maar tot zijn verbazing was het leeg.
“Waar is de ring?” brieste hij. “De ring zat in dit doosje. Waar is het?” Hij keek naar de dorpelingen. “Als ik de dief te pakken krijg…”
Het verbaasde Joris dat de ring verdwenen was en hij keek naar Lisanne. Hij zag hoe ze strak voor haar uit keek, een keer moeizaam slikte en haar hand op haar borst legde alsof ze iets vastpakte. Er verscheen een zachte blik in zijn ogen en hij gaf een bemoedigend kneepje in haar schouder, waardoor ze hem verbaasd aankeek. “Het spijt me!” riep hij over de menigte, terwijl hij haar losliet en een kleine stap opzij zette. “Het was zo’n mooie ring, ik kon het niet weerstaan.”
“Jij!” riep de herbergier. “Ik wist het!”
“De ring is niet het enige wat ik steel vandaag! Het volgende wat ik steel is een kus van een mooie vrouw.” Hij nam Lisanne bij haar schouders, kuste haar, en duwde haar daarna naar achter zodat de omstaanders haar moesten vangen en hem niet konden grijpen. Behendig ging hij naar een paar opgestapelde kratten en klom omhoog. Eenmaal op het dak van het huis keek hij weer naar de menigte. “Ik weet dat dit gedeelte nog moet komen, dus mijn verontschuldigingen dat ik op de zaken vooruitloop, maar ik ben het niet eens met dit huwelijk. Want jij,” hij wees naar de herbergier, “jij laat verleiden door een knap gezichtje en jij,” hij wees nu naar de bruid, “jij wilt alleen maar met hem trouwen omdat hij raadslid is, hij is belangrijk en dat vind je leuk.” Hij tikte met zijn vingers tegen de zijkant van hoofd als groet. “Ajuu, ik moet er weer eens vandoor. Het was gezellig.” En hij begon over het dak te rennen, sprong naar het volgende huis en ging zo verder tot hij een goede plek had om naar beneden te gaan, waarna hij door de laatste straatjes het dorp verliet.
*** © Mariska Bekker ***