~Een andere variant van een bekend sprookje~
Er was eens een hoedenmaker die altijd ijverig werkte aan de mooiste hoeden. Uit heel de stad, en zelfs daarbuiten, kwamen ze naar zijn winkel om een van zijn hoeden te kopen. Steeds meer hoeden verkocht hij, waardoor hij ook steeds mooiere stoffen en beter vilt kon kopen.
De hoedenmaker had een broer, die liever lui was dan moe. Hij dronk het beetje geld dat hij verdiende als scharenslijper op met zijn vrienden. En als hij echt geld nodig had, dan ging hij naar zijn broer.
Op een dag was de hoedenmaker aan het werken aan een nieuwe hoed toen zijn broer op bezoek kwam en om geld vroeg.
“Alweer?” vroeg de hoedenmaker en hij schudde zijn hoofd. “Alles wat ik je geef gaat op aan drank. Dat doe ik niet meer. Als je echt geld nodig hebt, kom dan bij me werken. Jij krijgt het geld van iedere hoed die je maakt en verkoopt, ik zorg voor het materiaal.”
“Je wilt me gewoon niet helpen!” riep zijn broer kwaad en verliet vloekend het huis.
De hoedenmaker slaakte een moedeloze zucht en weidde zich weer aan zijn werk.
Morgen moet ik naar de markt, dacht hij terwijl hij een fluwelen band in de hoed naaide, mijn stoffen zijn bijna op.
Die nacht was de maan vol en iemand sloop het huis van de hoedenmaker binnen met een grote, juten zak. De snoodaard sloop naar de werkplaats en deed alle hoeden, de laatste mooie stoffen en het laatste dure vilt in de zak.
“Wacht maar, broertje,” mompelde hij, “straks heb jij niks meer en moet je geld aan mij vragen.”
Hij ging verder naar de kist waar de hoedenmaker het geld bewaarde, stopte het in zijn zak en sloop het huis weer uit.
De volgende ochtend stond de hoedenmaker op en ging naar zijn werkplaats. Zijn mond viel open toen hij zag dat al zijn hoeden en materialen weg waren.
“Wat erg,” mompelde hij, “maar ik heb nog geld, ik kan nieuwe stoffen kopen en nieuwe hoeden maken.”
Echter, toen het bleek dat het geld ook verdwenen was ging hij meteen naar de schout en die beloofde de dader te grijpen.
Somber keerde de hoedenmaker terug naar zijn huis, maar wat kon hij doen? Hij keek in alle kasten of hij nog iets had liggen dat hij kon gebruiken, genoeg stof om nieuwe hoeden te maken, iets waardevol dat hij kon verkopen.
Toen bedacht hij dat zijn broer misschien al wat scharen had geslepen vandaag, misschien had die wat geld verdient en kon hij daar wat lenen. Hij ging meteen op weg, maar hij vond zijn broer nergens. De vrienden van zijn broer, de drinkmakkers, wisten ook niet waar die was. De hoedenmaker besloot na te vragen of iemand hem gezien had en al snel hoorde hij dat zijn broer de stad verlaten had, met een volle zak op zijn rug.
De hoedenmaker wilde niet geloven dat zijn broer hem beroofd had, dat zou die toch nooit doen? Maar of het nu zijn broer was of een ander, hij had geld nodig om aan eten te komen.
Eenmaal terug thuis ging hij naar zijn werkplaats. Hij verzamelde wat losse stukjes stof en een lap vilt van matige kwaliteit. Dit was alles wat hij nog had. Hij keek naar het materiaal, maar hij zag de hoed niet die hij eruit kon maken.
Na een zucht stond hij op en verliet hij zijn werkplaats.
Het enige dat nog goed gevuld was, was zijn voorraadkast. Maar als hij niet snel nieuwe hoeden zou maken, zou dat gauw op zijn. Na een eenvoudige maaltijd van brood, kaas en worst, ging hij naar bed.
Die nacht kwamen er twee kaboutertjes zijn werkplaats binnen. Ze droegen kleren van konijnen- en hertenwol, geweven van plukjes vacht die ze gevonden hadden. Met vlijtige vingers maakten ze van het vilt en de restjes stof een prachtige hoed.
Toen de hoedenmaker de volgende ochtend in zijn werkplaats kwam kon hij zijn ogen niet geloven. In de plaats van zijn materiaal lag daar een hoed. En wat voor een!
Hij nam de hoed op, streek over de stof en bewonderde de kleuren en patronen. Het zou nooit in hem opgekomen zijn de hoed zo te maken. Maar wie had het gemaakt?
De hoedenmaker besloot dat het er niet toe deed, hij zette de hoed op een staander en begon de werkplaats schoon te vegen.
Na het middaguur kwam er een klant binnen en die zag de hoed. De man bekeek aandachtig de hoed van alle kanten.
“Een meesterwerk!” riep hij uit. “Deze koop ik. Geef me je prijs, goede man.”
De hoedenmaker noemde snel de prijs die hij gewoonlijk voor zijn hoeden vroeg.
“Praat geen onzin, man. Deze hoed is meer waard en ik wil je er een eerlijke prijs voor geven.” Hij telde wat munten en gaf ze aan de verbijsterde hoedenmaker, die ze dankbaar aannam.
Met het geld ging de hoedenmaker naar de markt, hij had genoeg geld om vilt te kopen voor twee hoeden en dat deed hij.
Die avond sneed hij het vilt in de juiste maat, maar hij geeuwde en besloot vroeg naar bed te gaan. Morgen zou hij de twee hoeden maken.
Echter, die nacht kwamen de twee kabouters terug en ze maakten er twee hoeden van.
De volgende ochtend kwam de hoedenmaker zijn werkplaats weer in en zag tot zijn verbijstering de twee hoeden staan. Twee meesterwerken, dat kon hij vanaf de drempel zien, en hij ging er snel naar toe om ze nader te inspecteren. De vorm van de hoeden was prachtig en het stikwerk zo delicaat dat het nauwelijks te zien was.
Ook deze hoeden verkocht hij snel en nu had hij genoeg geld om materiaal voor vier hoeden te kopen.
Zo ging dit een tijdje door, als hij ’s nachts vilt en stof op de tafel liet liggen, dan lagen er ’s morgens prachtige hoeden in de plaats. Hij verdiende er goed aan en hij werd een welvarend man. Toch stoorde het hem, wie kwam toch steeds ’s nachts zijn werkplaats binnen om hoeden voor hem te maken?
Op een avond besloot hij dat hij zich in de kast tussen de rollen stof zou verstoppen, zodat hij kon zien wie er binnen kwamen.
Het wachten duurde lang en uiteindelijk viel hij in slaap, maar toen er brommende stemmen uit de werkplaats kwamen, werd hij weer wakker. Er was een zwak, flikkerend licht te zien en hij keek door de spleet van de deur. Tot zijn verbazing zag hij de twee kabouters zitten, die met snelle en precieze bewegingen van hun kleine vingers het stof verwerkten tot een hoed. Hij bleef toekijken tot de hoed klaar was en een van de kabouters de kaars weer doofde. Hij luisterde naar de voetstapjes op de houten vloer tot hij ze niet meer kon horen.
“Dat is me ook wat,” mompelde de hoedenmaker. “Kabouters. En ze maken zo’n prachtige hoeden terwijl ze er zelf geen dragen.”
Dat was het moment waarop de hoedenmaker besloot een speciale hoed te maken voor de twee kabouters, iets fleurigs en apart. Voor zijn geestesoog verscheen al een ontwerp waarvan hij zeker wist dat het hen goed zou staan.
Zodra het weer dag was knipte hij wat rood vilt en maakte er twee rode puntmutsen van. Die liet hij op zijn tafel liggen, naast een klein stukje stof.
En die nacht verstopte hij zich weer in de kast en wachtte geduldig tot de kaboutertjes terug kwamen. Na een tijdje hoorde hij hun stemmen terwijl ze via de stoel op de tafel klommen.
“Kijk dat nou,” bromde een van de kabouters. “Zo weinig stof, daar kunnen we toch geen hoed van maken?”
“Maar kijk,” zei de ander. “De hoedenmaker heeft twee kleine hoedjes gemaakt. Ze zijn mooi.” Hij zette een van de hoeden op zijn hoofd. “En? Hoe staat die?”
“Goed. Dat staat je goed! Geef mij die ander maar!”
De twee kabouters bewonderden de rode puntmutsen en dansten een vrolijk dansje. “Kom mee! Dit gaan we aan onze makkers laten zien. Laten we vanaf nu hoeden maken voor onszelf in plaats van voor de mensen.” Ze sprongen via de stoel op de grond en renden weg om naar de andere kabouters te gaan.
Na die nacht kwamen ze niet meer terug. De hoedenmaker had hun hulp ook niet meer nodig, hij maakte zijn eigen hoeden, zoals hij altijd had gedaan, en verkocht die. Van het geld dat hij verdiende kon hij goed leven.
En zijn broer? Nadat die in een grote stad zijn buit had verkocht leefde hij een tijdje een luilekkerleven, waarin hij at en dronk wat hij wilde. Maar toen het geld op was, wist hij niet hoe hij aan nieuw geld moest komen en hier was geen broer waar hij op kon terugvallen. Hij moest nu bedelen om aan geld te komen en leefde de rest van zijn leven in armoede.
*** © Mariska Bekker ***
~ Septemberschrijfchallenge van The Little Black Typewriter, dag 8 (herschrijf een sprookje) ~