Dit verhaal is onderdeel van ‘het gewone leven kan soms ongewoon zijn’
***
Mike, Siebe en Wart waren in de Eik voor hun tweemaandelijks optreden, ze zouden weer een half uurtje covers brengen en ze hadden er zin in. Siebe bekeek de aanwezigen eens en toen verscheen er een frons in zijn voorhoofd. Weer zag hij diezelfde doorzichtige gestalte staan. En weer keek die naar Mike.
“Waarom volgt die Mike?” mompelde Siebe zachtjes voor zich uit.
“Wat? Wie volgt me?” vroeg Mike, die eerst Siebe aankeek en daarna naar de mensen in de kroeg.
“Ehm…niemand…” Siebe vermeed het om Mike weer aan te kijken, het was niet de bedoeling geweest dat Mike dat zou horen. Toch was hij er van overtuigd dat die man Mike volgde, hij had hem de laatste drie weken vaak genoeg gezien. Soms wandelde hij achter Mike aan, soms stond hij naar Mike te kijken. Hij was altijd in de buurt en het maakte Siebe bezorgd.
***
De dinsdag daarop zaten Mike en Siebe in de kelder bij Wart thuis. Daar was een stuk omgebouwd tot een muziekruimte voor Wart, waar zijn keyboard, drumstel en gitaar stond. Ook stond er een stoffen tweezits bank en een kleine koelkast, Wart noemde het zijn studio. Ze hadden afgesproken om eens door te spreken wat ze zouden doen tijdens het optreden van vrijdag. Meestal spraken ze een paar minuten over welke covers ze zouden doen en brachten ze de rest van de avond door met het praten over andere dingen. Alleen als ze nieuwe liedjes hadden gebruikten ze de tijd om samen te oefenen, maar ze hadden al besloten dat ze alleen bekende covers zouden doen.
Wat Siebe wel stoorde was dat die man er weer was, hij stond in een hoekje en keek toe.
Op het moment dat Wart en Mike even de studio verlieten ging Siebe naar de onzichtbare man toe, de geest die Mike steeds volgde.“Wie ben je?” vroeg Siebe hem en hij zag dat de geest naar zichzelf wees. “Ja, ik kan je zien. Ik heb je al een paar keer gezien. Waarom volg je Mike?”
“Tegen wie praat je?” vroeg Wart toen en Siebe draaide zich snel om, Mike en Wart stonden in de deuropening en waren veel sneller teruggekomen dan hij had verwacht.
“Wie volgt mij?” vroeg Mike daarna.
Siebe antwoordde niet, hij wist niet precies hoe hij op de twee vragen moest antwoorden.
“Siebe?”
“Ik…heb geen idee,” zuchtte Siebe toen en hij maakte een hulpeloos gebaar met zijn hand. “Ik weet niet tegen wie ik praatte of wie het is die je volgde.” Hij gebaarde met een vaag gebaar naar de hoek. “Ik weet alleen dat hij er is.”
Zowel Wart als Mike keek naar de hoek waar Siebe naar wees.
“Jullie zien hem niet, hè?” zei Siebe toen en hij zag dat de twee eerst naar elkaar keken voor ze hun hoofd schudde. Siebe slaakte een zucht, het verbaasde hem niet en ze zouden hem waarschijnlijk toch niet geloven. “Natuurlijk niet. Ach, ik zal maar eens vertrekken.” Hij wilde zijn hoed pakken, maar Mike kwam verder de studio binnen en nam zijn arm vast om hem tegen te houden.
“Je zei laatst in de kroeg ook al dat ik gevolgd werd. Je hebt hem gezien, maar je weet niet wie hij is?”
Siebe keek Mike aan en schudde toen zijn hoofd, hij wist echt niet wie hij was.
“Zie je vaker mensen die er niet zijn?” vroeg Wart toen.
Nu wreef Siebe met zijn hand in zijn nek en knikte toen naar Wart, zonder hem aan te kijken. Dat was een zin die hem stak, dat had hij te vaak te horen gekregen als kind.
Mike keek naar de hoek waar Siebe eerder naar had gewezen. “Die man die me volgt, is die nu hier?” vroeg hij, zonder Siebe aan te kijken.
“Nog steeds.” Siebe zag er verbaasd uit. “Geloof je me?”
“Ik heb nog nooit geesten gezien,” antwoordde Mike, terwijl hij naar het bankstel toe ging en daar ging zitten. “Maar ik weet dat je geen leugenaar bent en ik geloof dat ze bestaan. Dus ik zal eens kijken of ik die stalker kan ontmoeten.” Hij keek met een glimlach naar zijn vrienden. “Schrik niet.” Na dit gezegd te hebben sloot hij zijn ogen en viel zijn lichaam slap opzij.
Bij de woorden ‘schrik niet’ had Wart al een lichte frons op zijn gezicht gekregen, er was iets bekends aan die woorden. Toen hij het lichaam van Mike slap opzij zag vallen wist hij ineens waar hij dat eerder had gehoord, precies die woorden had zijn grootvader eens gesproken toen hij hem een geheim had verteld.
Siebe keek met open mond toe, maar vooral omdat hij nu Mike naar de man in de hoek zag lopen, terwijl zijn lichaam nog op het bed lag.
“Siebe?” vroeg Wart toen. “Wat gebeurd er?”
“Ehm…geloof het of niet, maar Mike is naar zijn achtervolger gegaan en praat met hem…”
“En jij…”
Siebe keek nu Wart aan, hoewel hij het liever niet deed zou hij er zeker niet over liegen tegen een van zijn beste vrienden. “Ik heb vaker geesten gezien, de geesten van overleden mensen. Ik had al snel geleerd dat ik er beter niet over kon praten, omdat niemand anders zag wat ik zag en niemand me wilde geloven.”
Nu keek Wart naar het lichaam van Mike. “Hoe zit het met Mike?”
“Die praat met hem.”
“Waar praten ze over?”
“Geen idee, ik kan ze alleen zien, ik kan ze niet horen. Nooit gekund.” Nu zag Siebe dat de man verdween en dat Mike weer naar zijn lichaam toe ging. Hij volgde hem met zijn ogen tot hij met zijn lichaam versmolt.
Mike sloeg zijn ogen op en ging weer recht zitten. Langzaam strekt hij zijn armen en slaakte een zucht. Wart moest onwillekeurig glimlachen toen hij die bekende handeling zag.
“Mike, hoe deed je dat?” vroeg Siebe meteen.
“Mijn lichaam verlaten bedoel je?” vroeg Mike. “Ik weet niet hoe ik dat doe, maar ik weet dat ik het kan.” Mike had een glimlach op zijn gezicht. “En jij kan geesten zien. Ik hoorde jullie praten.”
“Ja…” antwoordde Siebe. “Ik dacht dat ik alleen dode mensen kon zien, wist ik veel dat mensen ook zelf hun lichaam kunnen verlaten.”
“En die man?” vroeg Wart toen.
Mike keek nu naar Wart. “Oh, ja, dat was Lebna, een Afrikaan die zijn lichaam ook kan verlaten. Hij wilde al een tijdje met me praten, maar het lukte hem niet om tot me door te dringen en dus hoopte hij dat ik mijn lichaam zou verlaten als hij in de buurt was.”
“Hoe kon die dat weten?” vroeg Wart met een frons. “Dat jij dat kan.”
“Via een of andere Elewa wist hij wat ik kon en hij heeft gemediteerd tot hij me had gevonden,” vertelde Mike. “En sindsdien is hij is hij dus regelmatig op bezoek gekomen. Hij moest weer terug, maar hij zei dat hij vannacht mijn geest wel tot bij hem wil leiden om eens te praten.”
“Juist ja,” antwoordde Wart. “Dat zal voor jouw wel allemaal logisch klinken.”
Mike haalde met een verontschuldigende glimlach zijn schouders op.
Siebe keek nu eens naar Wart. “Jij gaat er ook verrassend luchtig mee om.”
“Ach ja, mijn…” Wart brak de zin bijna meteen af.
“Wat is er?”
Wart schudde zijn hoofd. “Niets…laat maar.” Bijna had hij verteld dat zijn grootvader hetzelfde kon als Mike, maar hij wist niet of zijn grootvader zijn geheim wel verder verteld wilde hebben.
***
Diezelfde avond bezocht Wart zijn grootvader, Bèr Gielissen, in het verpleeghuis Zomerzon. Ze lieten bezoek toe tot acht uur, dus Wart had nog een half uurtje.
“Opa, ik ben vandaag ergens achter gekomen.”
“Oh ja?” vroeg Bèr, terwijl hij met zijn hand over de tafel gleed in de richting van zijn kopje.
Wart keek in de nietsziende ogen van zijn grootvader, de man was al zeker tien jaar blind. Als het zijn grootvader niet lukte om iets te vinden, dan hielp Wart hem, maar nu leek hij geen probleem te hebben in het vinden van zijn kopje.
“Een van mijn vrienden kan wat jij kan. Rondwandelen zonder lichaam.”
De wenkbrauwen van Bèr gingen iets omhoog. “Echt waar? Dat is interessant. Een goede vriend van je?”
“Een van mijn beste.”
“En doet hij dat veel?”
“Ik weet het niet, ik heb hem niet meteen uitgehoord over wat hij kan.”
Daar kon Bèr zijn kleinzoon geen ongelijk in geven.
“Een andere vriend van me kan geesten zien. Blijkbaar heeft hij dat altijd al kunnen doen.”
“Ook een goede vriend van je?”
“Ook een van mijn beste,” antwoordde Wart met een glimlach. “Het zijn mijn band-maatjes.”
“Ah, ja, je vertelde in een muziekgroepje te zitten nu.” Bèr zette het kopje zorgvuldig weer neer. “Als het nog eens ter sprake komt, nodig ze maar uit. Als zij dat ook zien zitten.”
“Ze zullen het beter zien zitten dan jij,” antwoordde Wart met een grijns op zijn gezicht.
“Het is maar goed dat ik mijn stok niet bij de hand heb, anders kreeg je een draai om je oren, wijsneus!”
Wart keek grinnikend naar de stok die tegen de stoel van zijn grootvader geleund stond. Perfect binnen handbereik en zijn opa wist heel goed dat die er stond.
“De jeugd van tegenwoordig, geen respect meer voor de ouderdom!”
Wart grinnikte om die opmerking en Bèr had ook een glimlach op zijn gezicht.
***
Die vrijdag kwamen de drie vrienden weer bij elkaar en ze zaten samen aan een tafel voor ze zouden beginnen met het optreden.
“Enne, heb je nog met die Lebna gesproken?” vroeg Siebe tussen twee slokken door.
Mike knikte en zette zijn glas neer. “Ja, maar daar vertel ik liever niet hier over. En heb jij nog…”
Nu liet Siebe een glimlach zien. “Niet hier.”
Wart schraapte zijn keel. “Bij mijn opa misschien.”
Zowel Siebe als Mike keken hem vragen aan.
“Hij kan hetzelfde als jij, Mike.”
Mike boog zich naar Wart toe. “Echt waar?” fluisterde hij. “Hij…hij kan ook zijn lichaam verlaten?”
Wart knikte.
“Dat is geweldig, weet je hoe lang ik al hoop ooit iemand tegen te komen die hetzelfde kan? Gewoon om er eens met iemand over te kunnen praten die weet waar ik het over heb. Ik bedoel maar, ik heb Lebna nu wel ontmoet, maar die woont in Afrika. Dat is niet echt naast de deur.”
Nu liet Wart een glimlach zien. “Laten we dan eens afspreken bij mijn opa, die krijgt graag bezoek.”
Ze gingen akkoord en besloten om die zondag naar het verpleeghuis te gaan. Siebe beloofde om tegen drie uur bij het verpleeghuis te zijn, eerder zou hem echt niet lukken.
En dus gingen ze de eerstvolgende zondag naar Zomerzon en ze ontmoetten elkaar voor de deur. Siebe kwam als laatste aan en begroette de andere twee voordat ze naar binnen gingen. Zoals altijd droeg hij een grijze hoed op zijn hoofd.
“Waarom zit je grootvader hier?” vroeg Siebe toen aan Wart.
“Opa is blind en hij wilt geen van zijn kinderen en kleinkinderen belasten met enige zorg die hij nodig heeft. Dus toen oma was gestorven is hij in Maastricht in een bejaardentehuis gaan zitten, maar dat was niet ideaal. Hier zijn ze beter voorzien om met een blinde om te gaan en dit was dan ook een van de redenen om te verhuizen.”
Op de afdelingen waar Bèr lag begroette Wart de verpleegsters en verzorgers die er rond liepen, hij kende de meeste wel van naam en allemaal van gezicht. Hij kwam immers vaak genoeg zijn grootvader opzoeken.
“Meestal zit hij in zijn kamer,” vertelde Wart toen. “Als er iets te beleven is, zoals een muziekmiddag, dan gaat hij wel naar de gemeenschappelijke ruimte, maar met veel kan hij niet meedoen.”
Zowel Mike als Siebe knikten om aan te geven dat ze het begrepen.
Wart ging ze voor naar een kamer, waarvan de deur openstond, en hij ging naar binnen. “Opa?” vroeg hij, terwijl hij de deur achter Mike en Siebe sloot.
“Kom binnen Wart,” zei Bèr, die op zijn rug op bed lag. “En stel die twee knappe vrienden van je eens aan me voor. Oh en die hoed kan hij wel op de kapstok kwijt.” Bèr gebaarde in de richting van zijn kapstok bij die woorden.
Siebe knipperde verbaasd met zijn ogen en boog zich naar Wart. “Blind, zei je?” Dat de man hen had horen binnen komen kon hij best geloven, maar hoe kon die weten dat hij een hoed droeg?
“Zo blind als een mol,” grinnikte Bèr en hij richtte zich op. “Wart, jongen, help me eens.”
Wart kwam naar voren en nam de arm van zijn grootvader vast om hem overeind te helpen. “Weet je, opa,” begon Wart. “Als je wat meer gaat rondlopen, dan zal het ook makkelijker voor je zijn om op te staan.”
“Oh, maar ik loop veel rond.”
“Ìn je lichaam, opa,” verduidelijkte Wart en hij gaf zijn grootvader de wandelstok. “Mama vertelde dat de verpleging vind dat je bedlegerig bent.”
Bèr bromde iets onverstaanbaars als antwoord.
“Het is echt beter voor je als je rondwandelt, opa.”
“Daar is niets leuks aan,” bromde Bèr. “Ik zie geen steek en als ik niet oplet bots ik overal tegenop.”
Mike keek de grootvader van Wart aan. “En als u rondwandelt zonder lichaam kunt u tenminste uw omgeving zien.”
Wart keek Mike verbaasd aan, daar had hij zelf nog niet aan gedacht. Hij zag dat zijn grootvader knikte.
“Inderdaad,” zei Bèr en hij keek in de richting van Mike. “Jij bent degene die ook zonder lichaam kan rondwandelen.”
“Ja, meneer.”
Bèr maakte een wuivend gebaar met zijn hand. “Noem me Bèr. Goed, het enige dat ik van jullie weet is dat jullie vrienden zijn van mijn kleinzoon en samen muziek maken en optreden. Dus, voel je vrij om je voor te stellen.”
Siebe grinnike zacht om die opmerking en hing zijn hoed aan de kapstok. “Ik ben Siebe Wiersma, ik kom uit Leeuwarden en studeer hier Creatieve Therapie.”
“Sjiek. Goed, wees niet boos op Wart, maar hij vertelde wat je kan.”
Siebe maakte een geruststellend gebaar met zijn hand, ook al kon Bèr dat niet zien. “Dat is niet erg, wetende wat u kan mag u best weten wat ik kan. Het verbaasd me eigenlijk dat ik u niet zag, want Mike heb ik wel gezien.”
“Toen ik naar jullie keek in de gang keek jij naar Wart.” Bèr grinnikte zacht. “Om een geest te zien moet je er natuurlijk wel naar kijken.”
“Natuurlijk,” antwoordde Siebe vrolijk.
Bèr keek nu in de richting waarvan hij dacht dat Mike nog moest staan. “Jij bent Mike dus.”
“Mike Petersen,” stelde Mike toen zichzelf voor. “Geboren en getogen Nijmegenaar en ik studeer Archeologie aan de universiteit.”
Bèr floot zachtjes. “Toe maar. Wart, je hebt een slimme vriend. Dat is hoger dan wat de meeste van onze familie voor elkaar krijgen.”
Door zulke opmerkingen voelde Mike zich vaak slecht op zijn gemak en nu was geen uitzondering. Hij wreef met een hand in zijn nek terwijl hij zich afvroeg hoe hij daar op moest reageren.
“Hè opa,” zei Wart toen. “Je maakt hem ongemakkelijk met die opmerking.”
“Echt waar? Is hij niet trots op zijn leervermogen? Nou, ik ben in ieder geval te oud om me nog schuldig te voelen over wat ik zeg. Mike, als jij beter kunt leren dan anderen moet je daar trots op zijn en je zeker niet schuldig voelen als anderen dat niet kunnen. Ieder heeft zijn talenten meegekregen en het is onze taak om daar mee te werken. Dat staat zelfs in de Bijbel.”
Mike wist niet zeker hoe hij daar op moest antwoorden.
“Behalve natuurlijk door die talenten te gebruiken voor de krachten van het kwaad, “ging Bèr verder. “Ergens binnenwandelen om te spioneren zou geen mooi gebruik zijn van je uitzonderlijke gave.” Een kleine pauze werd gevolgd door een grijns. “Af en toe even ‘indutten’ tijdens een spelletje poker en bij de andere spelers gaan kijken is daarentegen een volledig geaccepteerd gebruik van je talent.”
Wart grinnikte om die opmerking, maar Mike keek verbaasd naar de oude man.
“Dat ehm…lijkt me niet echt eerlijk…” mompelde hij.
“Speelt u nog poker?” vroeg Siebe toen, die dat stuk van de informatie interessanter vond dan een oude man die wel eens vals speelde.
“Welzeker,” antwoordde de oude man, “maar niet voor geld. Gewoon met wat oude mannen hier in het verpleeghuis. Ik heb een stel kaarten voor blinden, die heeft de oudste broer van Wart eens voor me gekocht. Victor, ik weet niet of jullie hem al kennen.”
“Ze hebben hem ontmoet,” antwoordde Wart in de plaats van zijn vrienden.
“Goed,” zei Bèr toen en hij richtte zijn blinde ogen op Mike. “Ik ben blij om te horen dat je eerlijk bent en het niet wilt gebruiken voor valsspelen. Ik geef toe dat het niet netjes van me is, maar een mens heeft af en toe behoefte aan een verzetje.” Hij glimlachte een beetje bij die opmerking, maar die verdween weer en er verscheen een strenge blik. “Ik neem aan de je ook altijd eerbaar bent geweest?”
“Eerbaar?”
“Dat je vrouwen altijd hebt gerespecteerd en hun privacy hebt gelaten,” verduidelijkte Bèr.
“Natuurlijk!” antwoordde Mike meteen, die wat ongemakkelijk keek bij het onderwerp. “Ik heb zelfs nooit overwogen om zoiets te doen.”
“Ja, Mike is echt wel oké hoor,” zei Wart tegen zijn grootvader, die vond dat hij het voor zijn vriend moest opnemen. “Die is niet zoals mij. En zelfs ik zou dat niet doen als ik kon wat jullie kunnen.”
“Het doet me deugd dat te horen,” zei Bèr met een vriendelijke glimlach, een glimlach die zowel voor Mike als voor Wart was. “Heb je zin in een wandeling, Mike?” vroeg hij daarna.
“Een wandeling?”
Bèr knikte en gebaarde met zijn hand naar de deur. “Ik laat je het verpleeghuis wat zien en we praten over wat we kunnen. Deze jongens letten wel op onze lichamen als we weg zijn, toch?”
“Natuurlijk doen we dat,” zei Siebe meteen.
“We zullen de verpleegsters wel zeggen dat je een dutje doet,” zei Wart, die dat vaker had moeten doen. “Voor Mike verzinnen we nog wel een excuus.”
En dus ging Mike ergens zitten waar hij niet om zou vallen als zijn lichaam zou verslappen en hij stapte naar buiten om samen met Bèr als een geest door het verpleeghuis te lopen en te praten. Voor zover als hij kon gaan, want hoe verder hij van zijn lichaam weg ging en hoe langer hij er buiten bleef, hoe zwaarder het werd. Het was in ieder geval fijn om dit eens te kunnen doen met iemand die het ook kon.
*** © Mariska Bekker ***