Dit verhaal is onderdeel van ‘het gewone leven kan soms ongewoon zijn’
***
De zon scheen en er waren geen wolken aan de hemel. Een licht briesje zorgde voor een aangename verkoeling onder de warme zonnestralen. De temperatuur was precies goed, niet te warm, niet te fris.
Er stonden verschillende auto’s geparkeerd langs de weg, aan de ene kant een rijtje huisjes, aan de andere kant een park met een paar bomen en een speelwei, met schommels, een wip en een glijbaan.
Mike wandelde over de stoep met zijn handen in zijn zakken, maar hij bleef staan om naar de schommel te kijken. De schommel bewoog zachtjes heen en weer, maar er zat niemand op. Er was niemand in het park. Er reden geen auto’s over de straat.
Er was niemand.
Hij besloot om naar het raam van een van de huizen te gaan en tuurde naar binnen. De huiskamer zag er gezellig uit, op de tafel voor het raam stonden twee kopjes koffie en een taart stond in het midden. Maar er was niemand die van de koffie dronk of een stuk taart at.
Waar was iedereen?
Hij wandelde verder terwijl hij zich steeds onrustiger voelde. Waar was iedereen gebleven? De stad moest vol leven zijn, vol geluiden, maar er was niets. Niets te horen, niemand te zien.
“Hé!” riep hij en hij schrok van zijn eigen stemgeluid. Door de afwezigheid van andere geluiden leek zijn stem luider te klinken dan anders. “Is er iemand? Hallo!”
Er kwam geen antwoord.
Hij begon sneller te lopen, op zoek naar iemand. Wie dan ook. Hij kon toch niet de enige zijn in de stad? Hij was wakker geworden en had ontbeten in een leeg huis, maar dat was vaker gebeurd. Maar dit? Dit klopte niet. Het kon niet kloppen. De hele stad kon niet op een nacht tijd verlaten zijn.
Wacht! Zijn gsm. Snel haalde hij een smartphone tevoorschijn en probeerde zijn vader te bellen.
Niets. Geen geluid. Hij keek verbaasd naar het display, zijn telefoon werkte gewoon. Waarom hoorde hij niets? Hij probeerde een ander nummer. Zijn oom Andy. Zijn vrienden Peter, Siebe…
Uiteindelijk had hij iedereen in zijn lijst geprobeerd, maar telkens had hij niets gehoord.
De onrust groeide en hij begon te rennen. Er moest iemand zijn. Er moest ergens iemand zijn. Hij rende en hij riep, maar hij kwam niemand tegen.
Uiteindelijk bleef hij staan, hij trok zijn armen tegen zijn buik alsof hij het koud had en trok zijn schouders op. Hij keek naar links, naar rechts. Hij draaide zich een keer om terwijl hij alles om zich heen bekeek.
“Waar is iedereen!” riep hij.
Er kwam geen antwoord.
Langzaam ging hij op de stoeprand zitten, met zijn ellebogen steunde hij op zijn benen en hij greep zijn haren vast terwijl hij naar het asfalt staarde. Hij probeerde de onrust die in zijn lichaam kolkte te negeren en die zeker niet te laten omslaan in angst.
Hij wilde niet alleen zijn. Eenzaam en verlaten. Hij sloot zijn ogen, de stilte was niet te verdragen, het bevestigde alleen maar dat er geen mensen om hem heen waren.
Alleen. Hij was maar alleen.
Zijn ogen gingen open en hij keek naar de duisternis om zich heen. Ergens in de verte hoorde hij een auto rijden. Hij liet zijn ogen weer dichtvallen en slaakte een beverige zucht.
Een droom, het was maar een droom.
Hij draaide zich op zijn zij om weer te slapen, maar het lag niet lekker. Hij draaide zich op zijn andere zij, maar hij lag nog steeds niet lekker. Zijn rug, zijn buik, hij kon geen fijne houding vinden. Hij was te onrustig om te kunnen slapen.
Met een zucht ging Mike recht zitten en zocht naar de telefoon op zijn nachttafel. Na een druk op de knop kneep hij zijn ogen halfdicht terwijl hij naar de tijd op het display keek. Daarna ontgrendelde hij de telefoon en tikte het nummer in van de enige die hij op dit uur van de nacht durfde te bellen.
“Ja?” klonk het slaperig.
“Hey, Peter, sorry dat ik je stoor.”
“Is niet erg, dat weet je. Wat is er?”
Het voelde goed om een stem te horen, Mike voelde zich al rustiger worden. “Een slechte droom…”
“Wat droomde je dan?”
Mike vertelde over zijn droom en Peter luisterde.
“Weet je,” zei Peter op het einde. “Ik geloof dat Mitch gelijk had.”
“Met?”
“lichte autofobie, Mike. Ik denk dat je daar echt last van hebt. Ik bedoel maar, je hebt er geen problemen mee om even alleen naar de wc te gaan, je hebt geen paniekaanvallen als je alleen thuis bent, maar probeer eens een dag door te brengen in je eentje. De hele dag.”
“Liever niet,” mompelde Mike.
“Dat bedoel ik, maar nu ik je toch aan de lijn heb, over zaterdag…”
Peter bracht het gesprek op een ander onderwerp en Mike vond het best, ze spraken nog even over hun plannen voor de zaterdag, wensten elkaar een goede nacht en Mike ging weer liggen.
Hij voelde zich beter nu en hij viel weer snel in slaap.
*** © Mariska Bekker ***
~ Septemberschrijfchallenge van The Little Black Typewriter, dag 18 (een nachtmerrie) ~