Zonderling

Dit verhaal is onderdeel van ‘het gewone leven kan soms ongewoon zijn’

Dikke, grijze wolken hingen in de lucht en een gure wind blies tussen de gebouwen door. Niet een ideaal moment voor een optreden. Mike, die vlakbij de ingang van een winkelcentrum stond, besloot om zijn gitaar weer in te pakken. Nu bleven de mensen al nauwelijks staan om naar hem te luisteren en het zag eruit alsof het ieder moment kon gaan regenen, dan bleven ze al helemaal niet meer staan.

Hij blies op zijn vingers en wreef ze daarna warm. Gitaar spelen was leuk, maar dit was toch niet meer het seizoen om dat buiten te doen.

Nadat hij het kleingeld uit zijn gitaarkoffer had gehaald en zijn gitaar weer veilig opgeborgen had, richtte hij zich op. Zijn blik viel op iemand die hij al vaker had gezien, een oude man met een hoge hoed en iedere keer had hij een ander bordje over zijn felblauwe jas hangen. Deze keer stond er alleen maar ‘denk aan de vogels’ geschreven. Dit was een van de minder cryptische teksten. Hij zat op een bank en keek voor zich uit, zijn groene broek zag er versleten uit en hij zijn blote voeten zaten in een stel goedkope sandalen.

Iemand maakte een foto van hem met de smartphone, dat zou vast op facebook belanden.

De eerste druppels vielen en Mike maakte aanstalten om naar de bushalte te gaan, maar stopte en keek naar het bankje. De man was al opgestaan en wandelde weg. Mike keek hem even na, maar ging daarna snel naar de bushalte voor de bui echt zou losbarsten.

Een paar dagen later was Mike met twee vrienden in de stad. Het miezerde een beetje en degene die daar het minste last van had was Siebe, want die droeg altijd een hoed als hij buiten was.

Mike stopte toen hij de man met de blauwe jas weer zag. Deze keer stond er ‘denk aan hen, zij denken aan jou’.

“Wie is dat?” vroeg Wart.

“Weet ik niet, maar ik zie hem vaak lopen.”

“Straatloper?” vroeg Siebe.

“Ik denk het. Ik zie hem nooit met andere kleren.”

Een groepje meisjes liep aan hem voorbij, ze giechelden en keken verschillende keren over hun schouder. De man leek het niet te merken en schuifelde verder.

“We zouden wat warms voor hem kunnen kopen,” stelde Siebe voor.

“Pizza?” vroeg Wart.

Ze besloten om dat te doen, ze gingen naar de dichtstbijzijnde pizzeria en kochten er eentje met ham en kaas. En zodra ze de warme pizza in hun bezit hadden, gingen ze op zoek naar de man. Ze volgden de weg waarin ze hem hadden zien gaan terwijl Mike vertelde op welke plekken hij hem zoal had gezien: altijd ergens in het centrum, maar hij leek wel altijd dezelfde kant op te lopen. Na een blik op de kaart hadden ze al snel een vermoedelijke route en bedachten waar hij op dit moment kon zijn. Het duurde niet lang voor ze hem weer zagen lopen en ze versnelden hun pas.

“Meneer,” sprak Siebe toen ze bijna bij hem waren. “Een mooie tekst draagt u bij zich.”

De man stopte en bekeek hen aandachtig.

“Heeft u zin in een stuk pizza?” vroeg Mike.

“Ik ken jou,” zei de man. “Ik zie je wel eens op straat spelen. Je bent goed.”

“Dank u.”

“Ben je dakloos?”

“Nee, ik sta daar niet uit noodzaak.”

“Goed.” De man knikte tevreden. “Heel goed. Jonglieden als jullie zouden niet op straat moeten wonen.”

“En jij?” vroeg Wart.

“Ik ben al oud.”

“Wilt u wat pizza?” vroeg Mike weer. “Het is nog warm.”

“Jullie hebben toch geen hele pizza alleen voor mij gekocht, toch?”

“We hebben het in acht stukken laten snijden,” antwoordde Siebe vrolijk. “Dus voor ieder twee.”

“Goed, dan wil ik wel een stukje.”

Ze gingen onder een afdakje zitten en namen allevier een stuk uit de doos.

“Een interessante tekst,” zei Siebe, wijzend naar het bordje.

“Veel te vaag,” bromde Wart.

De man liet een glimlach zien. “Maar als ik erop zet ‘bel nog eens naar je moeder’, dan heb je mensen die een slechte relatie hebben met hun moeder, of wiens moeder overleden is. Dat doet hun pijn en dat wil ik niet. Zoals ik het hier formuleerde,” hij tikte op het karton op zijn borst, “dat doet iedereen denken aan iemand waar ze aan moeten denken. En dan bellen ze die misschien, of gaan ze op bezoek.”

“Waarom loop je rond met die borden?” vroeg Mike.

“Wie doet het anders? Mensen hebben soms een geheugensteuntje nodig om goed te doen. En een beetje beweging is goed voor me!”

“Wat is uw naam?” vroeg Siebe.

“Joris”

De drie vrienden stelden zichzelf ook voor en ze aten verder hun pizza op terwijl ze aan Hendrik vertelden wat voor opleidingen ze deden.

Op gegeven moment keek Joris hen aan. “Ik wil niet lastig zijn, maar hebben jullie toevallig…”

“Drinken meegenomen?” vroeg Siebe, terwijl Mike al zijn rugzak opende en er flesjes water uithaalde. “Ja, toen we stonden te wachten op de pizza bedachten we dat het wel dorstig kan maken.”

“Ik ben jullie zeer erkentelijk,” sprak Joris, die het flesje aannam. “De pizza was bijzonder lekker, jongens. Dank jullie wel. Ik ga weer verder.”

“Als je iets nodig hebt,” zei Wart toen, “en je ziet een van ons…”

“Ik zal eraan denken,” beloofde Joris en hij ging weer op weg, met zijn felle blauwe jas aan, een hoge hoed op zijn hoofd, en zijn bordje op zijn borst.

*** © Mariska Bekker ***

~ Geinspireerd door de Septemberschrijfchallenge 2019 van Schrijfdroom ~