Een eenzaam figuur wandelde in het duister over het strand. Duizenden sterren versierden de donkere lucht en een volle maan gaf het zand een zilveren schijn. De man wandelde op de grens van het zand en het water, dat steeds naar hem toe golfde en zich weer terugtrok.
Het laagste punt was al bereikt en nu zou de zee weer langzaam het verloren gebied innemen. De zandbanken die verderop ontbloot lagen zouden binnenkort weer onder water liggen.
Een zacht geneurie werd door de wind meegedragen en overstemde de golven maar net. Het klonk mysterieus en liefelijk, de man bleef staan en keek rond.
Er glinsterde iets op een zandbank. Een zeehond? Nee. Een staart ging omhoog, het leek van zilver. Het licht van de maan scheen over verschillende figuren die daar lagen en het geneurie zwol aan.
Het lied was prachtig en hij bleef staan om ernaar te luisteren. Het klonk als de wind en de golven, het klonk als de zonsondergang die de lucht prachtig verkleurd. Het klonk als een minnares. Het klonk als thuis.
Hij zette een stap in de richting van de zandbank. Het lieflijke lied klonk luider en een gelukzalig gevoel vulde hem. Alles om hem heen viel weg en hij stapte door het koude water, recht naar de zeemeerminnen toe.