Het park

Mitch zat aan zijn bureau in zijn flat en keek naar het scherm van de computer. Zijn lange vingers gleden behendig over het toetsenbord terwijl woorden en zinnen toegevoegd werden aan de bachelorscriptie waar hij nu mee bezig was. Het derde jaar van zijn opleiding geneeskunde kwam langzaam tot een einde en dat betekende dat hij een literatuurstudie moest doen om de eerste fase af te sluiten. Het komende jaar zouden de co-schappen beginnen en dan werd het eindelijk interessant. Hij leunde iets achterover in zijn stoel en reikte naar de mok met koffie die naast het scherm stond. Kort keek hij naar de klok onder in het scherm, vijf uur. Hij besloot nog een half uurtje verder te werken, dan chinees bestellen en daarna verder werken. Terwijl hij een slok nam dacht hij aan Mike, voor hem zou het nog een jaar duren voor hij zijn bachelor-fase kon afsluiten en kon verder gaan met zijn master in Archeologie. Hij stond zich toe om even te denken aan Mike, die een goede vriend was geworden, en diens vrienden die hij ook beter had leren kennen en kon waarderen. Hun wekelijkse samenkomst op het station was iets waar hij naar uit keek, iets wat hij vroeger nooit gedacht zou hebben. Zijn aandacht werd naar de rinkelende telefoon op zijn bureau getrokken en hij nam op.

“Mitch,” zei hij kortaf in de hoorn.

“Mitch, met Mike. Ik heb je hulp nodig.”

“Zeg het maar.”

“Ik wordt gevolgd en ik weet niet waar ik naar toe kan.”

Er verscheen een bedachtzame frons. “Door wie?”

“Weet ik niet.”

De frons werd dieper. “Wat is er aan de hand?”

“Dat is een heel verhaal,” klonk het zuchtend.

“De korte samenvatting.”

“Goed. Ik had het idee dat ik gevolgd werd, ik zag vandaag een paar keer dezelfde auto in de buurt. Die auto parkeerde vandaag tegenover ons huis. Ik ben… even gaan kijken, als je begrijpt wat ik bedoel.”

“Ik begrijp het.” Als Mike het zo omschreef, dan was hij vast uitgetreden zodat hij hun kon bekijken zonder dat ze hem konden zien. Dat Mike zijn lichaam kon verlaten en als een geest rondlopen wist hij al bijna een jaar, maar nog steeds verbaasde het hem dat zoiets mogelijk was.

“Ik was in de auto en ze belden met… hun baas denk ik. Ze kregen de opdracht om te wachten tot het donker was om me dan mee te nemen. Tja, ik ben meteen terug gegaan, heb een rugzak gepakt en ben via de achterdeur weggegaan. Ik weet alleen nog niet waar ik naar toe kan.”

“Kom gewoon naar mij.”

Het was stil aan de telefoon.

“Mike?”

“Ik weet niet zeker of dat een goed idee is…”

Er verscheen een frons. “Waarom niet?”

“Omdat ze veel over me lijken te weten. Ze wisten dat mijn ouders er vandaag niet zijn vanwege een opera waar ze een uur geleden voor zijn vertrokken, dat Kim en Peter een diner hebben bij hun vader in Utrecht en dat ik morgen pas met Siebe en Wart een optreden in De Eik zou voorbereiden.”

De ogen van Mitch vernauwden zich. “Dat heb je allemaal gehoord toen je in de auto was?” vroeg hij.

“Ja, die baas somde dat op toen eentje vroeg of ze rekening moesten houden met derden.”

“Dat is verdacht. Luister, na dit gesprek haal je de batterij uit je gsm en ga je naar…” Mitch dacht snel na. “Weet je nog die plek waar Siebe meteen naar toe was gegaan toen hij zich geïnstalleerd had in zijn studentenkamer?”

Het was even stil. “Ik weet welke plek je bedoeld,” klonk het uiteindelijk.

“Goed. Daar ontmoet ik je. Tot zo.” Voordat Mike kon protesteren legde hij de hoorn op het toestel, sloeg zijn werk op en sloot zijn computer af. Daarna ging hij naar zijn kapstok, deed zijn leren jas aan en verliet zijn flat. De scriptie kon wachten, hij lag toch voor op schema. Nu moest hij een vriend helpen, zo veel had hij er niet dat hij het zich kon veroorloven deze goede vriend kwijt te raken aan deze mysterieuze zaak.

 

Mitch ging met de auto naar het Kronenburgerpark, het park dat ook bezongen werd door een Nederlandse artiest. Dat was de reden was geweest voor Siebe om het park eens te willen zien, zoals hij een keer verteld had in het stationscafé. Al snel vond hij een parkeerplaats en hij ging het park in.

Met grote, doelbewuste stappen volgde hij het pad dat langs de vijver liep en naar de Kruittoren ging. En langs dat pad zag hij Mike zitten op een bankje. Meteen ging hij naar hem toe.

Mike schrok op toen hij snelle voetstappen hoorde naderen, maar ontspande weer toen hij zag dat het Mitch was. “Denk je dat ik hier veilig ben?” vroeg hij bezorgd.

“Nee,” antwoordde Mitch eerlijk, “maar het is een begin. Zo goed zullen ze niet geïnformeerd zijn dat ze weten wat Siebe ooit tegen ons heeft verteld in het café. Heb je de batterij uit je gsm gehaald?”

Mike wreef nerveus in zijn handen. “Ja, maar waarom eigenlijk?”

“Als ze je volgen en ze weten zoveel van je, dan luisteren ze vast je telefoon af. En tegenwoordig, met die gps functie op smartphones, is het voor mensen met de benodigde technologie niet zo moeilijk om iemand te volgen.”

“Maar waarom? Waarom zou iemand mij willen volgen?” Mike kwam recht en maakte een hulpeloos gebaar met zijn armen. “Ik heb niets gedaan!”

“Ik geloof je.” Dat deed Mitch echt, van alle mensen die hij kende was Mike een van de minst waarschijnlijke om iets verkeerd te doen. Hij keek rond door het park, rond dit uur waren er niet veel mensen, de meeste waren thuis om met de voorbereidingen voor het eten te beginnen. Des te beter. “We nemen een taxi,” besloot hij, “als ze zo goed geïnformeerd zijn kennen ze vast mijn auto.” Wie ‘ze’ was, dat was een vraag voor later.

“En waar gaan we naar toe?” vroeg Mike bezorgd.

Mitch antwoordde niet, hij keek naar iemand die naar hen toe kwam. Hoewel hij geen expert was, leek de man niet gezellig aan het slenteren door het park, de tred leek eerder doelbewust. Hij draaide zich om en zag twee mannen van de andere kant komen, ook zij leken niet een gezellig avondwandelingetje te maken. Hij greep de arm van Mike vast en trok hem mee. “We moeten gaan,” zei hij kortaf en hij trok hem mee. Hij wilde het pad verlaten en over het gras te gaan, maar voordat ze konden gaan voelde hij een hand op zijn schouder. Hij keek de man aan, maar voordat hij iets kon zeggen greep die man zijn hoofd vast met een hand en met de andere prikte hij met iets in zijn nek. Mitch probeerde zich te verzetten en hij hoorde hoe Mike zich ook probeerde te verzetten, maar al snel verloor hij zijn bewustzijn.

 

Toen Mitch weer wakker werd herinnerde hij zich eerst niet wat er gebeurd was, het enige dat hij wist is dat hij in een kale kamer lag. De muren, de vloer, het plafond, alles was grijs. Het enige meubelstuk was het bed waar hij op lag. En een camera die in de hoek hing. Langzaam zat hij recht en wreef over zijn gezicht, hij had hoofdpijn. Zijn vingers gleden naar zijn nek waar hij een prik had gevoeld, wat ze ook hadden ingespoten, het was verrassend doeltreffend geweest. Hij keek met een strakke blik naar de camera. Wie waren ze? En wat wilden ze van Mike? Hij zat op het bed en bleef naar de camera kijken.

Even later ging die deur open en Mitch verlegde zijn blik van de camera naar de man die in de deuropening stond. “Dat is snel,” merkte hij kil op.

Een man met rosse haren en een korte, rosse baard kwam een stap naar voren en stond ontspannen in de kamer. “We zijn redelijk trots op onze efficiënte, maar dat is nauwelijks interessant. Vertel eens over die vriend van je.”

“Mike? Wat moeten jullie van hem?”

“Beantwoord de vraag.”

“Of anders wat?” vroeg Mitch, die kwaad recht kwam. “Jullie hebben het recht niet om ons zomaar te ontvoeren. Als mijn vader hier over hoort-”

“Ja, je vader,” onderbrak de man hem, “een advocaat hè? En een goede heb ik vernomen. Maar die kan ons niets maken, Mitch.”

De ogen van Mitch vernauwden zich, ze kenden zijn naam, maar dat was te verwachten. Ze hadden vast zijn identiteitskaart gezien, als dat al nodig was. Volgens Mike waren ze immers goed op de hoogte.

“Wij zijn in ons recht als we vermoeden dat de veiligheid van het land in gevaar is,” ging de rosse man kalm verder.

De wenkbrauwen van Mitch gingen omhoog. De veiligheid van het land? Waar ging dit over?

De man voor hem keek hem met een haast vriendelijke glimlach aan. “Hoe goed ken jij je vriend?” vroeg hij.

“Beter dan jij,” beet Mitch hem toe.

“Natuurlijk, daarom vraag ik het aan je. Vertrouw jij hem? Die vriend van je?”

“Blind als het moet,” antwoordde Mitch kortaf. Sterker nog, Mike was de enige die hij blind vertrouwde.

“En als hij een geheim heeft dat hij niet heeft verteld?”

Mitch sloeg zijn armen over elkaar. “Vertel me eens hoe ik moet weten of hij me een geheim niet verteld heeft,” vroeg hij geïrriteerd. Natuurlijk kende hij een groot geheim van Mike, bijna niemand wist wat hij kon, maar hij wist niet of dit het geheim was waar deze roodharige man op doelde. Dat maakte verder niets uit, dat Mike zijn lichaam kon verlaten was iets dat deze mensen niet moesten weten, wie ze ook waren.

De man grinnikte zacht. “Daar kan ik je alleen maar gelijk in geven. Volg me.”

Hoewel Mitch eerst wilde weigeren, besloot hij dat de man volgen waarschijnlijk het beste was. Hij volgde hem door een kale gang naar een soort vergaderkamer. Er stond een grote, ovale tafel in het midden met acht stoelen er rond. Aan de muur hingen verschillende beeldschermen, eentje liet de kamer zien waar hij was wakker geworden. Een andere liet eenzelfde kamer zien waar Mike op het bed lag. Mitch keek kort naar de twee andere mannen in de kamer, ze droegen allebei een wit overhemd. Eentje had een bril op en de ander had een stropdas om.

“Hij is nog niet wakker geworden?” vroeg de rosse man.

“Nog niet meneer.”

“Dat zal niet lang meer duren.” Hij keerde zich naar Mitch. “Iets te drinken?”

Mitch haalde zijn schouders op. “Koffie.”

De man met de rosse haren knikte naar de man met de stropdas, die meteen opstond om een kopje koffie te halen. Daarna wees hij een stoel aan voor Mitch.

Langzaam ging Mitch zitten, sloeg een been over een ander, vouwde zijn armen voor zijn borst en keek met een strakke blik naar het beeldscherm.

“Ik ben Maurice,” stelde de man met rode haren zich voor.

“Leuk voor je,” antwoordde Mitch ongeïnteresseerd. “Kunnen we nu gaan? Ik heb een scriptie af te werken en Mike heeft les.” Op dat moment besefte hij dat hij niet eens wist hoe laat het was. Was het nog dezelfde dag? Hoe lang was hij eigenlijk buiten bewustzijn geweest? Hij had geen honger, maar dat kon een bijwerking zijn van het product. Zijn gedachtengang werd verstoord door het antwoord op zijn vraag.

“Dat zal niet gaan,” antwoordde Maurice even kalm als hij de hele tijd al had geklonken, “je vriend is mogelijk gevaarlijk.”

Mitch keek naar Maurice met een opgetrokken wenkbrauw. “Mike? Praat geen onzin.”

“Je lijkt er erg zeker van te zijn.”

“Natuurlijk,” antwoordde Mitch, terwijl hij zijn blik weer op het scherm richtte, “ik ken Mike.”

“Zo lang ken je hem nog niet. Jullie leerden elkaar kennen in jouw tweede jaar en zijn eerste jaar op de universiteit.

Mitch keek Maurice wantrouwend aan, de man was goed op de hoogte. “En wat dan nog? Je kunt mensen goed leren kennen in een korte tijd. Tot nu toe zijn mijn inschattingen niet verkeerd geweest.”

“We zullen zien.”

Er werd koffie neergezet voor Mitch, maar die negeerde het kopje en keek strak naar het beeldscherm. Hoewel Maurice een poging deed tot een beleefdheidspraatje bleef Mitch stil, hij had er geen behofte aan.

 

Het duurde nog twintig minuten voordat Mike ook wakker werd. En het was duidelijk dat hij bezorgd was om zijn situatie. Hij liep rond in de kamer, voelde aan de gesloten deur en streek met een hand door zijn haar. Hij drentelde nog wat rond, tot hij op het bed ging zitten en somber voor zich uit staarde.

“En nu?” vroeg Mitch

“Laat hem nog maar wat zitten.”

Mitch keek naar Maurice, die kalm naar het beeldscherm keek. “Laat hem op zijn minst weten wat er aan de hand is, hij weet niet waar het over gaat. Ik evenmin trouwens.”

“Mitch, je bent niet in de positie om bevelen te geven. Ik ben hier de enige die dat recht heeft.”

“Wel verdomme, ik heb niets gedaan!” riep Mitch kwaad en hij kwam recht, maar de twee mannen kwamen naar hem toe en duwden hem terug in de stoel.

“Je hebt het hier niet voor het zeggen,” antwoordde Maurice kalm.

“Waar zijn we? Met welk recht houdt jij ons gevangen?”

Maurice richtte een ondoorgrondelijke blik op de kwade Mitch en hij stond op. “Je bent in handen van de nationale veiligheidsdienst.” De blik van Maurice verschoof naar de twee mannen die aan de tafel zaten. “Ik heb werk, laat me weten als er iets speciaals gebeurd. En als Mitch lastig wordt sluit je hem weer op in zijn cel.”

Mitch kon nauwelijks geloven wat hij net gehoord had. De nationale veiligheidsdienst? Waarom waren ze zo belangrijk om meegenomen te worden door deze organisatie? Had het met Mike te maken? Met wat hij kon? Zwijgend keek Mitch naar het scherm, naar Mike die mistroostig voor zich uit staarde.

Er ging een hele tijd voorbij, in die tijd bleef Mitch in alle stilte naar het beeldscherm kijken. Er waren nog twee mannen bijgekomen, die zaten nu bij hem aan tafel en keken naar hem. Hoewel hij niet in zijn cel moest zitten was hij zeker niet vrij, dat was hem al snel opgevallen. Hij zag dat Mike weer was opgestaan en nu op de deur klopte met de vraag of er iemand was en waarom hij opgesloten was, maar niemand kwam. Hij zag dat Mike weer ging zitten, naast de deur en een hand door zijn haar haalde, waarna hij zijn hoofd tegen de muur liet rusten en naar boven staarde.

Waarom lieten ze hem daar zitten? Hij kon niet tegen eenzaamheid, dat had Mike hem zelf verteld, hij hield er niet van om alleen te zijn en als het ook nog een stil was, dan werd het onverdragelijk. De mond van Mitch viel open, maar hij sloot hem meteen weer. “Schoften,” mompelde hij.

“Wat zei je?” vroeg een van de mannen afwezig en hij keek verstoord in zijn richting.

“Schoften,” herhaalde hij luider. “Jullie doen het expres. Laat hem daar uit.”

“Daar heb jij niks over te zeggen. Mond dicht.”

“Nee, ik weiger verdomme stil te zijn omdat jij het van me vraagt. Laat Mike daar uit!”

De man aan de tafel gebaarde en de twee mannen bij de deur grepen Mitch vast.

“Laat me los! Klootzakken, laat Mike gaan! Hij heeft niets gedaan om dit te verdienen, hij is verdomme een goed mens en dat is verdomme zeldzaam!”

De protesten van Mitch haalden niets uit en ze voerden hem naar zijn cel, waar hij nog een tijdje doortierde voor hij op het bed ging zitten. Het was hopeloos, ze waren gevangen en het zag er niet naar uit dat ze snel konden gaan. Hij ging op het bed liggen en sloot zijn ogen. Eenzaamheid, daar kon hij best tegen, hij was vaak alleen en dat . Langzaam deed hij zijn ogen weer open en keek naar boven. Mike niet, die zorgde dat hij altijd wel iemand bij zich had. En had hij dat niet, dan had hij zijn muziek. Dat had hij hier niet. Hij herinnerde zich het gesprek waarin Mike had uitgelegd dat hij niet tegen eenzaamheid kon, maar dat het hielp om naar muziek te luisteren. Dat was de reden geweest waarom Mike drie maanden bij zijn oom had gelogeerd toen zijn ouders weg waren voor het werk van zijn vader. De gedachten van Mitch werden verstoord door de komst van Maurice.

“Je werd ineens kwaad toen ik weg was,” zei Maurice. “Wat gebeurde er?”

“Ik realiseerde me wat jullie aan het doen waren.”

“Wat dan?”

Mitch keek Maurice strak aan en zweeg, als de man het niet wist, zou hij het hem niet vertellen.

“Wat weet je over hem?” ging Maurice verder.

“Ik weet dat hij graag zingt en dat doet hij niet slecht. Ik heb met deze zaak niets te maken. Laat me gaan.”

“Je hielp ons doelwit ontsnappen, dat maakt je op zijn minst medeplichtig.” Maurice glimlachte fijntjes. “Maar dat terzijde, als ik je zou zeggen dat je naar huis mocht gaan, zou je dat doen?”

Mitch dacht aan wat hij op het beeldscherm had gezien, hoe Mike met zijn rug tegen de muur zat en voor zich uit staarde. “Nee,” antwoordde hij kortaf. Nee, hij zou Mike niet in de steek laten, ook al wist Mike niet dat hij hier ook was.

“Je vloekte nogal. We moeten hem laten gaan omdat hij een goed mens is?”

Mitch wierp een duistere blik op Maurice. “Natuurlijk. Jullie hebben geen reden om hem op te sluiten.”

“Natuurlijk hebben we een reden, we sluiten mensen niet op zonder reden. De vraag is: hoe goed ken je hem?”

Die vraag had hij al gesteld en Mitch bleef hem duister aankijken. “Goed genoeg. Beter dan jij, ook al heb je al die feiten over ons verzameld. Hij doet niemand kwaad.”

“We zullen je laten gaan als je verteld wat je weet over zijn mogelijkheid.”

“Ik weet niet waar je het over hebt,” antwoordde Mitch kil.

“Heeft hij het je niet verteld?”

“Wat? Over welke mogelijkheid heb je het?”

Mitch en Maurice keken elkaar aan, ze probeerden allebei bij de ander te peilen hoe veel die wist.

“Geloof jij dat mensen hun lichaam kunnen verlaten?” vroeg Maurice uiteindelijk.

Er verscheen een frons bij Mitch. Blijkbaar wisten ze het, maar hoe? En waarom was dat belangrijk genoeg om ze gevangen te nemen? “Ik heb er over gehoord,” antwoordde hij ontwijkend, “maar ik geloof dat mensen graag aandacht krijgen en dan met zulke onzin komen. Er zijn genoeg mensen die een zogenaamde bijna-dood ervaring hebben en ik ben er altijd sceptisch over geweest.” Dat was niet waar Maurice op doelde en Mitch wist dat, maar meer zou hij hem niet geven.

“Ik heb het over mensen die kunnen besluiten hun lichaam te verlaten,” verduidelijkte Maurice.

Mitch keek Maurice alleen maar aan en er viel een stilte waarin Maurice hem met een bedachtzame blik aankeek.

Uiteindelijk haalde Maurice zijn schouders op en kwam de cel verder binnen. “Ik zal open kaart met je spelen,” zei hij, terwijl hij op het bed ging zitten. “We kregen een anonieme tip over wat die vriend van je kan en wat hij ermee doet. Dat hij staatsgeheimen steelt en doorverkoopt.”

Mitch staarde Maurice aan, hij voelde de nijging om in lachen uit te barsten. “Mike? Wat een onzin, zelfs als hij dat kon, dat zou hij nooit doen. Die heeft wel betere dingen te doen met zijn tijd dan ergens staatsgeheimen te stelen en door te verkopen. En ik zou denken dat hij dan wel breder zou leven dan hij nu doet. Ik ken Mike als een eerlijk man, jullie hebben de verkeerde.” Hij ging naar de muur tegenover het bed staan en sloeg zijn armen in elkaar. “Jullie zijn gek,” ging hij verder terwijl hij strak naar Maurice keek. “Jullie verzinnen hier theorieën die nergens op slaan. Laat ons gaan.”

“Niet voor we zeker weten dat hij geen bedreiging vormt.”

Mitch slaakte een geërgerde zucht.

“Tot hij begint te praten blijven jullie allebei hier.” Maurice stond op en wandelde op zijn gemak weg. “Dus maak het je zo gemakkelijk mogelijk, Mitch. Ik denk dat je nog wel even onze gast bent.”

Zodra de deur dicht was stampte Mitch tegen het bed en daarna ging hij er op zitten. Hoe wisten ze dat Mike dat kon? Had iemand zijn mond voorbij gepraat? En dan die anonieme tip, wie kon dat gezegd hebben? Hij wist zeker dat Mike zoiets niet deed, maar nu zaten ze hier, gevangen genomen door de veiligheidsdienst. Hij wreef met zijn handen in zijn gezicht. Dit was een hopeloze situatie.

 

*** © Mariska Bekker ***